V. Heeft u een verblijfadres in Nederland?
A: Ik verblijf op de [adres] , [postcode] in Amsterdam. Daar helpen ze mij om werk te vinden.
V: Heeft u familie wonen in Nederland of in Europa?
A: In Nederland heb ik wel familie.
(…)
De laatste 2 jaar heb ik mijn contacten met mijn dochter ook weer opgebouwd
V: Hoe oud is uw dochter?
A: Ik heb een dochter van 7 jaar, zij woont in Nederland met haar moeder. Ik heb wel contact met de moeder van mijn dochter. Dat is gewoon goed contact. Ik heb geen relatie.
(…)
9. Ondanks dat er gronden zijn die wellicht de maatregel kunnen dragen dient verweerder actief en grondig te onderzoeken of kan worden volstaan met oplegging van een lichter middel gedurende de tijd die nodig is om de feitelijke overdracht te organiseren en ook te kunnen effectueren. Eiser heeft benoemd dat zijn moeder en zijn dochter in Nederland wonen. Dit staat op zichzelf niet aan oplegging van de maatregel in de weg en maakt evenmin dat zijn verblijf hierdoor niet onrechtmatig is. Dit zijn echter wel omstandigheden die relevant zijn voor de vraag of tot het moment van feitelijke uitzetting kan en moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel.
Uit het dossier blijkt dat aan eiser op 9 april 2019 een ISD-maatregel is opgelegd. Eiser heeft medische problematiek die gedurende zijn eerdere detentieperioden ook bekend is geweest en ook uit zijn gehoor blijkt. Door eiser is niet onderbouwd dat dit aan oplegging van de maatregel in de weg staat en dit blijkt ook overigens niet uit de gedingstukken. De rechtbank overweegt echter dat ondanks dat in het DTC medische zorg beschikbaar en toegankelijk is, deze medische en verslavingsproblematiek van eiser wel kenbaar moet worden betrokken bij de beoordeling of kan en moet worden volstaan met oplegging van een lichter middel. Dit geldt te meer nu eiser op de vraag of hij een verblijfplaats heeft een concreet en volledig adres noemt. Verweerder dient gelet op bovenstaande omstandigheden na te gaan of eiser bij oplegging van een lichter middel op dat adres kan verblijven en zich beschikbaar zal houden voor de feitelijke uitzetting. Verweerder kan zich hier bovendien zeer eenvoudig van vergewissen. In de motivering van de lichte grond onder 4c is het navolgende opgenomen:
(…)
4C Geen vaste woon- of verblijfplaats heeft
De vreemdeling geeft aan wel een verblijfsadres te hebben. De vreemdeling geeft aan niet te staan ingeschreven bij de GBA maar wel een verblijfsadres te hebben. Hij geeft aan te wonen op het adres [adres] in Amsterdam. Betrokkene kan niet aangeven wie daar wonen alleen dat deze mensen hem aan werk kunnen helpen. Hieraan wordt sterk getwijfeld omdat hij dit op geen enkele manier kan aantonen en ook niet weet hoe de hoofdbewoner of medebewoners heten.
(…)
10. De rechtbank stelt op grond van de M110 vast dat eiser in het gehoor in het geheel niet heeft verklaard niet in de GBA te staan ingeschreven. Evenmin heeft eiser verklaard dat hij niet weet wie daar wonen en hoe de hoofdbewoner of medebewoners heten. Deze vragen zijn ook niet aan eiser gesteld. Aan eiser is enkel gevraagd of hij een verblijfaders heeft. Aan eiser is ook niet gevraagd of hij kan aantonen dat het door hem genoemde adres zijn verblijfadres is. Uit de door verweerder aan het dossier toegevoegde uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 18 mei 2021 blijkt dat in die procedure, waar het beroep tegen een eerdere bewaringsmaatregel aan de orde was, wel is overwogen dat het op door eiser genoemde adres een opvanglocatie is gevestigd en dat tevens aan de orde is geweest dat dit geen eigen woonruimte betreft. In de onderhavige procedure heeft verweerder echter geen enkele nadere vraag gesteld nadat eiser heeft verklaard dat hij een verblijfplaats heeft in Amsterdam en daarvan de concrete gegevens heeft gegeven. Verweerder had zich hiervan nader dienen te vergewissen om na te gaan of eiser bij de toepassing van een lichter middel op dit adres zou kunnen verblijven. Nu in de maatregel is overwogen dat eiser “geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel” heeft verweerder miskend dat eiser nu juist zeer veel concrete omstandigheden heeft benoemd die -kenbaar- moeten worden betrokken bij de beoordeling of een lichter middel moet worden toegepast. Nu dit niet is gebeurd kan de rechtbank niet vaststellen of er een actuele beoordeling van de mogelijkheid om een lichter middel toe te kunnen passen heeft plaatsgevonden of dat eenvoudigweg is gehandeld zoals in eerdere procedures. Bij de oplegging van elke maatregel dient echter actief en grondig te worden onderzocht of kan worden volstaan met de oplegging van een lichter middel en dient ook goed te worden gemotiveerd wat de redenen zijn als hiervan wordt afgezien. Dit is niet anders indien eerder maatregelen zijn opgelegd en uitzettingen zijn gevolgd en de vreemdeling enkele dagen na uitzetting weer Nederland inreist en hier vervolgens niet rechtmatig verblijft. De maatregel die de rechtbank in deze procedure beoordeelt om uitspraak te kunnen over de rechtmatigheid van de detentie is, zoals hiervoor overwogen, ten aanzien van de beoordeling waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel niet deugdelijk gemotiveerd. Ook dit is een gebrek dat op zichzelf tot de conclusie leidt dat de detentie op grond van deze maatregel van aanvang af onrechtmatig is.
11. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de wijze van horen en de lichter middel-motivering afzonderlijk tot de conclusie leiden dat de vreemdelingenbewaring op grond van de maatregel van 15 oktober 2021 onrechtmatig is. Dit betekent reeds hierom dat de maatregel onmiddellijk zal worden opgegeven en de rechtbank de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser zal bevelen. De rechtbank acht het niet opportuun om de gronden van beroep nader te beoordelen.
12. Eiser komt vanwege het onrechtmatige karakter van zijn detentie in aanmerking voor vergoeding van de schade. De rechtbank zal hiervoor de standaardmatig toegekende bedragen vaststellen, te weten € 100,- euro per dag vanaf de dag van oplegging van de maatregel tot en met de dag van de invrijheidsstelling.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter waarde van twee punten en ter grootte van de standaardmatig toegekende bedragen per punt. Deze kosten, die worden vastgesteld op € 1.496,-, moet verweerder voldoen aan de rechtsbijstandverlener.
13. De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat en dat de termijn hiervoor een week is en die termijn gaat lopen op de dag nadat dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan het dossier is toegevoegd
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2021 door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:28 oktober 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.