ECLI:NL:RBDHA:2023:10335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
22/8132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ontslagbesluit van een ambtenaar bij Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiser, een ambtenaar bij Defensie, die zijn ontslagbesluit wilde aanvechten. Eiser was sinds 1 december 1994 werkzaam als orthopedisch schoenmaker en had op 25 februari 2015 eervol ontslag gekregen wegens overtolligheid. Eiser verzocht om herziening van dit ontslagbesluit, omdat hij meende dat zijn oude functie nog steeds bestond binnen Defensie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening op 11 oktober 2021 door verweerder, de staatssecretaris van Defensie, is afgewezen. Dit besluit werd later door verweerder bevestigd in een bestreden besluit van 15 november 2022, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 3 juli 2023 behandeld via een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde hebben hun standpunten toegelicht, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot herziening van het ontslagbesluit. De rechtbank concludeert dat de eerdere besluiten in rechte vaststaan en dat er geen reden is om te twijfelen aan de uitleg van verweerder over het voortbestaan van de functie van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: M. Schilten),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening van onder andere zijn ontslagbesluit afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2023 op zitting behandeld door middel van een beeldverbinding. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Namens het bevoegd gezag is [naam] verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is vanaf 1 december 1994 in de functie van orthopedisch schoenmaker werkzaam geweest als burgerambtenaar bij Defensie. Bij besluit van 25 februari 2015 is aan eiser met ingang van 1 juni 2015 eervol ontslag verleend wegens overtolligheid op grond van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Eiser kwam er echter achter dat zijn oude functie nog altijd bestond en vraagt daarom herziening van het ontslagbesluit en de daaraan voorafgaande besluiten met betrekking tot de reorganisatie.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft in het primaire besluit het standpunt ingenomen dat de oude functie van eiser niet meer voorkomt bij Defensie. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot herziening. Ook is niet gebleken dat het evident onredelijk is om niet terug te komen op de eerdere besluiten.
In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt en benadrukt dat het werk dat eiser in zijn oude functie deed daadwerkelijk structureel is uitbesteed aan een externe organisatie. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder stukken overgelegd.
Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bezwaar gemaakt heeft tegen het ontslagbesluit. Tot slot kan de brief van 2 november 2011 niet gelden als een nieuw feit, aangezien die brief ziet op de overgang van het Kleding en Persoonsgebonden Uitrusting-bedrijf (KPU) naar een ander defensieonderdeel en niet op de functie van eiser specifiek.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert allereerst aan dat de herzieningsverzoeken niet het eerste contact met verweerder zijn over zijn zaak. Op 2 januari 2019 en 19 februari 2019 is door de gemachtigde van eiser al aangegeven waar eiser bedenkingen over heeft. Dit heeft eiser tijdens een gesprek op 4 juni 2019 nog eens duidelijk gemaakt. Een conflict over zijn bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en het feit dat eiser in november 2018 van mening was dat er nog steeds sprake was van de oude afdeling van eiser binnen het KPU, zijn reden geweest voor de herzieningsverzoeken. Eiser vindt dat uit de brief van 2 november 2011 duidelijk blijkt dat zijn functie ook in de nieuwe organisatie weer voorkomt. Hij heeft het vermoeden dat hij die brief nooit heeft ontvangen omdat hij op dat moment een burn out had en arbeidsongeschikt was. Tot aan de ontslagdatum is er niets veranderd binnen de oude afdeling van eiser. Alle taken die eiser deed worden daar op dat moment nog steeds gedaan. Er worden ook nog altijd medewerkers geworven voor de functie van eiser. Eiser heeft ten slotte wel bezwaar gemaakt tegen zijn ontslagbesluit maar dit is blijkbaar nooit ontvangen. Ook tegen de brief van 5 december 2012 waarin eiser transitiecode 4 is gegeven heeft eiser zich verzet. Hij heeft hierover contact opgenomen met de vakbond.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het verzoek om terug te komen op de eerder genomen besluiten waaronder het ontslagbesluit terecht heeft afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de genoemde besluiten in rechte vaststaan. Ondanks dat eiser aangeeft dat hij het niet met de besluiten eens was, is niet gebleken dat hij een rechtsmiddel tegen ze heeft ingesteld. Hoewel eiser tegen het ontslagbesluit wel een bezwaarschrift opgesteld heeft, is niet aannemelijk dat het bezwaarschrift daadwerkelijk is verzonden. Ter zitting heeft eiser desgevraagd ook nog aangegeven dat hij nooit meer navraag heeft gedaan bij verweerder toen hij geen reactie op zijn bezwaarschrift kreeg.
6. Het verzoek van eiser van 17 februari 2021 strekt ertoe dat verweerder terugkomt van de eerdere besluiten. Een herzieningsverzoek dient hetzelfde te worden beoordeeld als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank oordeelt dat verweerder het herzieningsverzoek terecht onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Dat eiser in de veronderstelling is dat zijn oude functie nog altijd bestaat bij Defensie, kan, wat daar ook van zij, niet gelden als een nieuw feit dat zich heeft voorgedaan nadat de besluiten waarvoor herziening is gevraagd is ontstaan. Zoals verweerder in het bestreden besluit aangeeft, had eiser naar eigen zeggen al voor zijn ontslag van collega’s begrepen dat zijn oude functie nog zou bestaan. Ook de brief van 2 november 2011 kan niet gelden als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Eiser had immers bekend kunnen zijn met deze brief aangezien hij in zijn elektronische personeelsdossier zat. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de door verweerder gegeven uitleg over de achtergrond van deze brief. De brief had dan ook niet tot een ander oordeel kunnen leiden als hij wel betrokken zou worden.
7. Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1] Bij deze beoordeling ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Vereist is dat wat eiser heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [2] Gelet op wat eiser heeft aangevoerd is van een dergelijk uitzonderlijk geval geen sprake. Verweerder heeft gemotiveerd en onderbouwd met stukken aangegeven dat geen sprake is van het voortbestaan van de oude functie van eiser bij Defensie. De werkzaamheden zoals ze nu nog bestaan binnen eisers oude afdeling zijn naar hun aard en omvang anders omdat een deel van het werk is overgedragen naar het Militair Revalidatie Centrum in Doorn. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan deze uitleg van verweerder.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder niet hoeft terug te komen op de besluiten waar eiser herziening van gevraagd heeft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie punt 4.2 van de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1317.
2.Zie punt 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.