ECLI:NL:RBDHA:2023:10316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
22/6904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs en onderzoek naar geschiktheid na vermoedelijke alcoholinname bij verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de schorsing van het rijbewijs van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.F. Deen, had zijn rijbewijs geschorst gekregen door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, na een melding van de politie dat hij vermoedelijk onder invloed van alcohol betrokken was bij een verkeersongeval op 23 april 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie een ademalcoholgehalte van 955 µg/l bij eiser had geconstateerd, wat leidde tot de verplichting voor eiser om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om een motorvoertuig te besturen.

Eiser betwistte de noodzaak van het onderzoek en de schorsing van zijn rijbewijs, stellende dat hij op het moment van het ongeval niet de bestuurder was. De rechtbank oordeelde echter dat de melding van de politie en de verklaringen van getuigen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat eiser als bestuurder onder invloed van alcohol had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving omtrent rijvaardigheid en geschiktheid geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit soort gevallen, en dat de schorsing van het rijbewijs gerechtvaardigd was op basis van de geconstateerde feiten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. Deze uitspraak onderstreept de strikte handhaving van de regels omtrent alcoholgebruik in het verkeer en de verplichtingen van bestuurders om mee te werken aan onderzoeken naar hun geschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.F. Deen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst en hem verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
Bij besluit van 19 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De Politie Eenheid Haaglanden (de politie) heeft verweerder gemeld dat eiser vermoedelijk onder invloed van alcohol betrokken was bij een verkeersongeval. Verweerder vermoedt op basis van deze melding dat eiser als houder van een geldig rijbewijs niet voldoet aan de eisen van geschiktheid. Verweerder heeft eiser daarom verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid, in het bijzonder naar zijn alcoholgebruik. De geldigheid van het rijbewijs van eiser is geschorst in ieder geval tot de uitslag van het onderzoek.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een onderzoek naar zijn alcoholgebruik heeft opgelegd. Eiser stelt dat hij op 23 april 2022 weliswaar alcohol had gedronken, maar dat hij toen niet de bestuurder van de auto was. Verweerder had de juistheid van het proces-verbaal van verhoor van een getuige in twijfel moeten trekken en eiser het voordeel van de twijfel moeten geven. In de eerste plaats omdat de getuige geen aangifte heeft gedaan, maar alleen zijn schade vergoed wil zien. In de tweede plaats omdat de politie niet zelf heeft gezien dat eiser de auto bestuurde. Tot slot vindt eiser dat het niet noodzakelijk is om de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen in afwachting van de resultaten van het onderzoek.
Wat zijn de regels?
3. Verweerder moet een onderzoek naar geschiktheid opleggen als bij een bestuurder een ademalcoholgehalte is geconstateerd gelijk aan of hoger dan 785 µg/l. [1] In dat geval moet verweerder ook de geldigheid van het rijbewijs schorsen. [2]
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten tot een onderzoek naar de geschiktheid van eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.1.
Het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid is een bestuursrechtelijke maatregel. De wetgever vindt het ter bevordering van de verkeersveiligheid noodzakelijk om deelname aan een dergelijk onderzoek in bepaalde gevallen te kunnen afdwingen, los van een eventuele strafrechtelijke procedure. [3] In een bestuursrechtelijke procedure als deze gelden andere bewijsregels dan in een strafrechtelijke procedure. Voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid is het voldoende dat het op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de betrokkene onder invloed als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. [4]
5.2.
De politie heeft aan verweerder een mededeling rijvaardigheid en rijgeschiktheid [5] gestuurd naar aanleiding van een incident in de avond van 23 april 2022. Volgens de politie was eiser als bestuurder van een personenauto op 23 april 2022 betrokken bij een verkeersongeval en had eiser toen een ademalcoholgehalte van 955 µg/l.
5.3.
Eiser betwist niet de juistheid van het vastgestelde ademalcoholgehalte, maar hij stelt dat hij op 23 april 2022 geen motorrijtuig bestuurde.
Bestuurder motorrijtuig
5.4.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van aanhouding verdachte van 24 april 2022 blijkt dat twee politieagenten op 23 april 2022 melding kregen van een aanrijding door een BMW, die doorreed na de aanrijding. De melder reed achter de BMW aan. De politieagenten troffen de melder op de Prinsessengracht in Den Haag. De melder wees daar eiser aan als bestuurder van de BMW, die de aanrijding had veroorzaakt. De politieagenten zagen eiser midden op de weg (de Prinsessengracht) staan. Eén van de politieagenten rook uit de mond van eiser een alcohollucht. Uit het proces-verbaal van verhoor getuige van 23 april 2022 blijkt dat de melder verklaarde op de Brouwersgracht te zijn aangereden door een BMW met een donkere man achter het stuur. De melder verklaarde dat de bestuurder “echt dronken” was. De melder verklaarde verder dat hij de politie heeft gebeld, dat de BMW stopte op de Prinsessengracht en dat de bestuurder uitstapte, dat de politie de man daar heeft aangehouden en dat de aangehouden man de bestuurder is van de BMW die tegen zijn auto is gereden.
5.5.
Op grond van de verklaringen van de melder en van de politieagenten zoals opgenomen in de twee hiervoor genoemde processen-verbaal is met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat eiser op 23 april 2022 onder invloed bestuurder was van een motorvoertuig. Dat de politieagenten niet zelf hebben gezien dat eiser de auto bestuurde, doet hier niet aan af omdat zij eiser wel op straat zagen. Hun waarneming komt in zoverre overeen met de verklaring van de melder.
5.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de melder. Volgens vaste jurisprudentie mag namelijk in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van tegenover beambten belast met onderzoek afgelegde verklaringen. [6] De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat de melder geen objectieve getuige is omdat hij geen aangifte heeft gedaan en alleen uit zou zijn op vergoeding van zijn schade, is onvoldoende om te twijfelen aan die geloofwaardigheid.
5.7.
De rechtbank overweegt verder dat aan de bij de politie afgelegde (ontkennende) verklaring van eiser geringe bewijswaarde toekomt, omdat uit de ademanalyse blijkt dat hij, in tegenstelling tot zijn eigen verklaring, meer dan “minimaal” alcohol had gebruikt in de 24 uur voorafgaand aan zijn verhoor. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij aan de politie bedoelde te verklaren dat hij minimaal water had gedronken. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig nu uit het proces-verbaal blijkt dat de politie hem vroeg: “Hoeveel alcohol heeft u de afgelopen 24 uur gebruikt?”
5.8.
Ter zitting heeft eiser een alternatieve verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid midden op straat op de Prinsessengracht op 23 april 2022. Eiser betoogt dat de politieagenten hem daar aantroffen, omdat hij vanuit een horecagelegenheid aan het Spui naar de op Prinsessengracht geparkeerde auto is gegaan om zijn jasje in de auto te leggen. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt niet dat eiser dit destijds bij de politie heeft verklaard. Aan deze nieuwe verklaring, afgelegd meer dan een jaar na dato, komt alleen al vanwege het tijdsverloop minder bewijswaarde toe dan aan de verklaringen van de melder en de politieagenten neergelegd in de processen-verbaal van 23 en 24 april 2022. Bovendien heeft eiser zijn alternatieve verklaring niet gestaafd met enig bewijs. De rechtbank ziet in deze nieuwe verklaring daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de in de processen-verbaal opgenomen verklaringen van de melder en van de politieagenten.
5.9.
De rechtbank overweegt tot slot dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser door de politierechter is veroordeeld voor rijden onder invloed op 23 april 2022. Voorop staat dat voor het vermoeden van ongeschiktheid om een motorrijtuig te besturen een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling niet is vereist. [7] Dit neemt niet weg dat de veroordeling door de politierechter, hoewel nog niet onherroepelijk, een belangrijke aanwijzing vormt dat eiser op 23 april 2022 onder invloed bestuurder was van een motorvoertuig.
Noodzaak schorsing
5.10.
Met de vaststelling dat eiser als bestuurder een ademalcoholgehalte had hoger dan 785 µg/l, was verweerder verplicht om eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen en om de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. [8] De toepasselijke bepalingen uit de Wvw 1994 en de Regeling laten geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. De rechtbank kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [9] Daarvan is in deze zaak niet gebleken. Eiser heeft namelijk alleen gesteld dat de voorlopige schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs niet noodzakelijk is en dat hij schade lijdt als gevolg van de schorsing, zonder deze stellingen nader te onderbouwen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van N. Dukić, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW94)

Artikel 130

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
(…)
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.

Artikel 132

1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
(…)
b. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)

Artikel 133

1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling)

Artikel 5

Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
(…)
j. bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;

Artikel 6

In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.

Artikel 23

1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;

Voetnoten

1.Artikel 23, eerste lid onder a, van de Regeling.
2.Artikel 6 van de Regeling.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:1943.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:855.
5.Als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW94.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1543.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:942.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:855.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415.