ECLI:NL:RBDHA:2023:10248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een militair in het Korps Mariniers en de rechtsgeldigheid van het functioneringsgesprek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair, eiser, en zijn werkgever, de Squadron commandant 21 Rading Squadron, verweerder. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beoordeling die verweerder heeft vastgesteld over de periode van 9 april 2021 tot 9 december 2021. Eiser was in die periode werkzaam als korporaal der mariniers en bekleedde de functie van Section Second-In-Command. De beoordeling van eiser werd als 'onvoldoende' gekwalificeerd, wat eiser betwistte. Hij voerde aan dat het functioneringsgesprek niet voldeed aan de formele vereisten en dat hij niet de kans had gekregen om zich te verbeteren. Verweerder daarentegen stelde dat de beoordeling op voldoende gronden berustte en dat het gesprek op 17 mei 2021 als functioneringsgesprek kon worden aangemerkt, ondanks de formele tekortkomingen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er formele tekortkomingen waren in het functioneringsgesprek, dit niet betekende dat de beoordeling niet geldig was. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling voldoende was onderbouwd met concrete feiten en dat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van eiser als 'onvoldoende' op voldoende gronden berustte, en dat de argumenten van eiser over een onveilige werkomgeving en integriteit niet voldoende waren om de beoordeling te weerleggen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Nummerdor-Buijs),
en

de Squadron commandant 21 Rading Squadron, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Procesverloop

Met het besluit van 14 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers beoordeling over de periode van 9 april 2021 tot 9 december 2021 vastgesteld.
Met het besluit van 19 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2023 via een beeldverbinding. Daaraan namen deel eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, verweerder (tweede beoordelaar) in de persoon van majoor der mariniers [naam 1], bijgestaan door zijn gemachtigde en de eerste beoordelaar, eerste luitenant der mariniers [naam 2].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft in de periode van 31 augustus 2020 tot en met 30 januari 2022 in de rang van korporaal der mariniers de functie bekleed van Section Second-In-Command van de 1ste Raiding Section van de derde troop van het 21ste Raiding Squadron (RSQN) van 2nd Marine Combat Group (de functie). In deze functie gaf hij als tweede persoon in de sectie leiding aan mariniers binnen een troop.
Op 9 april 2021 heeft eiser een functie introductiegesprek (FIG) gehad met de recent aangetreden troop commander van troop 3 (de eerste beoordelaar). Op 17 mei 2021 heeft een gesprek over het functioneren van eiser plaatsgevonden met de eerste beoordelaar.
Eiser heeft, om een overplaatsing naar een andere functie mogelijk te maken, om een beoordeling verzocht. Eiser is beoordeeld over de periode van 9 april 2021 tot en met 9 december 2021. Het functioneren van eiser werd als ‘onvoldoende’ beoordeeld.
Wat vinden partijen?
2. Eiser is het met de beoordeling niet eens. Het functioneringsgesprek voldoet niet aan de formele vereisten en er is tijdens dat gesprek alleen kritiek op eisers functioneren geuit, maar er is niet concreet aangegeven op welke wijze hij wel het juiste niveau kon halen. Nu er geen geldig functioneringsgesprek is gehouden, mocht verweerder ook niet overgaan tot beoordeling van eisers functioneren. Eiser heeft geen reële verbeterkans gekregen. Er was ook sprake van een onveilige werkomgeving. Verweerder trekt ten onrechte eisers integriteit in twijfel.
3. Verweerder vindt dat de beoordeling op voldoende gronden berust en dat het totaaloordeel ‘onvoldoende’ met concrete voorbeelden is onderbouwd.
Wat zijn de regels?
4. De relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
Het is vaste rechtspraak [1] dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling is beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit dat het bestuursorgaan ter onderbouwing aanvoert boven elke twijfel is verheven en of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering, gelet op het totale beeld van het in beschouwing genomen gezichtspunt, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
5.2.
Eiser voert aan dat het functioneringsgesprek op 17 mei 2021 niet is aan te merken als een functioneringsgesprek omdat het, in strijd met de toepasselijke regels, niet is verwerkt in het formeel vastgesteld functioneringsgesprekformulier, er geen sprake was van een dienstverhouding van tenminste twee maanden en eiser niet twee weken van tevoren is uitgenodigd. Er had volgens eiser dan ook niet overgegaan kunnen worden tot het vaststellen van een beoordeling.
Eiser heeft gelijk dat op deze punten niet aan de formele vereisten voor het houden van een functioneringsgesprek is voldaan. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet voldoen aan deze formele vereisten aan het gesprek niet het karakter van een functioneringsgesprek ontneemt. Verweerder had goede redenen om niet twee maanden te wachten met het functioneringsgesprek, omdat eiser in negatieve zin was opgevallen tijdens de oefening in de Marnewaard en het van belang was dit in een functioneringsgesprek aan de orde te stellen. Verder heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de eenheid op korte termijn gereed gesteld moest zijn voor inzet waardoor dit functioneringsgesprek niet op zich kon laten wachten. Eiser is daardoor niet in zijn belangen geschaad. Ook is eiser niet in zijn belangen geschaad doordat het functioneringsgesprek niet twee weken van tevoren is aangekondigd en het verslag van het functioneringsgesprek niet is gesteld op het formeel vastgestelde formulier. In het gespreksverslag is duidelijk opgesomd welke opmerkingen er zijn over eisers functioneren en eiser is in de gelegenheid geweest zijn visie daarop te geven. Verder is van belang dat eiser zelf een beoordeling heeft aangevraagd in verband met een door hem gewenste andere functie, zodat het voor de hand lag het gesprek op
17 mei 2021 aan te merken als een functioneringsgesprek en niet eerst te wachten met het opstellen van een beoordeling tot een nieuw een functioneringsgesprek zou zijn afgerond. Het aanmerken van het gesprek op 17 mei 2021 als een functioneringsgesprek was dus ook in het belang van eiser zelf.
5.3.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat in het gesprek op
17 mei 2021 duidelijk is aangegeven op welke punten en op welke wijze eiser zich diende te verbeteren. Daarbij merkt de rechtbank op dat, indien een verbetertraject zou hebben ontbroken, daarvan niet het gevolg is dat het functioneren niet mag worden beoordeeld op ‘onvoldoende’. [2]
5.4.
Eiser stelt dat hij in bezwaar heeft aangegeven dat er sprake was van een onveilige werkomgeving. Er werd geen veilig leerklimaat gecreëerd doordat eiser alleen maar op negatieve wijze werd gewezen op dingen de niet goed gingen. Anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, heeft eiser niet nagelaten eerder dan na de beoordeling melding te maken van de onveilige werksituatie. Eiser heeft zich medio 2021 gemeld bij het bedrijfsmaatschappelijk werk (BMW), die daarna contact heeft opgenomen met de leidinggevende (de eerste beoordelaar). De stelling van die leidinggevende dat hij daarna daarover niets meer heeft gehoord is onjuist. Na de oefening in Noorwegen, waarvan eiser was vrijgesteld in verband met zwangerschapscomplicaties van zijn vrouw, kreeg eiser een conflict met zijn adjudant waarvoor hij zich bij de bedrijfsarts en het BMW heeft gemeld. Daarvan was de eerste beoordelaar op de hoogte of had daarvan op de hoogte moeten zijn. De bedrijfsarts heeft op 5 november 2021 een negatief inzetbaarheidsadvies gegeven, omdat er sprake is van een situatie op de werkplek welke aandacht behoeft. Het was ook bij de eerste beoordelaar bekend dat eiser zich niet prettig voelde op zijn werkplek. Verweerder verwijt volgens eiser hem ten onrechte dat hij zich heeft gemeld bij het BMW en dat dat niet integer is.
5.5
De rechtbank stelt vast dat de eerste beoordelaar het niet integer achtte dat eiser zich meldde bij het BMW, direct nadat zij elkaar voor het eerst na zeven weken weer zagen. Dit leek hem een poging om aan kritiek te ontsnappen.
In het bestreden besluit heeft verweerder echter de onvoldoende beoordeling op het gezichtspunt integriteit toegespitst op het feit dat eiser niet direct na het ontstaan van zijn kuitklachten voorafgaand aan het zomerverlof van 2021 actie heeft ondernomen door het aanvragen van externe gevechtslaarzen. Ook heeft verweerder in dit verband gesteld dat eiser, nadat hij was uitgevallen voor de speedmars, de volgende dag wel kon hardlopen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het vermeende gebrek aan integriteit van eiser onvoldoende met concrete voorbeelden heeft onderbouwd. Het niet tijdig aanvragen van andere gevechtslaarzen is een tekortkoming die niet ziet op integriteit, maar wellicht zou kunnen duiden op een gebrek aan inzet. De vraag of het uitvallen voor een speedmars meebrengt dat ook niet op andere schoenen kan worden hard gelopen, vergt een medische beoordeling, die niet is verricht. Op het gezichtspunt ‘integriteit’ is dus de beoordeling ‘onvoldoende’ niet met concrete voorbeelden onderbouwd. Dit doet echter, gelet op het totale beeld van eisers functioneren, niet af aan de totaalbeoordeling op ‘onvoldoende’.
5.6.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de stukken het beeld naar voren komt dat eiser een onveilige werkomgeving ervaart, omdat de eerste beoordelaar aan eiser heeft kenbaar gemaakt op welke (vele) punten hij zich diende te verbeteren. Dit kan echter naar objectieve maatstaven niet als een onveilige werkomgeving worden aangemerkt. Verweerder stelt terecht dat bij een professionele werkomgeving past dat een leidinggevende een ondergeschikte aanspreekt op punten waar hij zijn werk niet goed doet. Dit kan niet als een arbeidsconflict worden aangemerkt. Verweerder mag daarbij rekening houden met het feit dat de bedrijfscultuur in het Korps Mariniers directe feedback mogelijk maakt en dat dit van groot belang is, omdat de veiligheidstaken waar het Korps voor staat vergen dat direct bijgestuurd kan worden als dat nodig is.
Voor zover eiser stelt te zijn gediscrimineerd, moet worden vastgesteld dat hij daarvan niet (eerder) melding heeft gemaakt, zodat verweerder daar ook niet op heeft kunnen ingrijpen. Dit is overigens geen reden om eisers functioneren positiever te beoordelen dan verweerder heeft gedaan.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling al met al op voldoende gronden berust, nu daarin met concrete feiten is onderbouwd waarom en op welke punten het functioneren van eiser een onvoldoende scoort. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ook in een andere omgeving, namelijk bij de opleiding Landing Point Finder die werd gegeven door het commando landstrijdkrachten, onvoldoende heeft gefunctioneerd door zich niet te houden aan de veiligheidsvoorschriften en onvoldoende motivatie te tonen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)
Artikel 28. Functioneringsgesprek
1. Aan de wijze waarop de militair – aangesteld bij het beroepspersoneel – functioneert wordt ten minste eenmaal per jaar aandacht besteed in een functioneringsgesprek. Met de militair, aangesteld bij het reservepersoneel, wordt door de commandant, in beginsel ten minste eenmaal per drie jaar een functioneringsgesprek gehouden.
(…)
3. Onverminderd het eerste lid wordt een functioneringsgesprek gehouden indien daartoe de behoefte wordt aangegeven door de militair of door de functionele chef. Hierbij geldt dat sprake is van een dienstverhouding van ten minste twee maanden.
4. Aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de militair en diens functionele chef.
(…)
6. Het functioneringsgesprek is ten minste gericht op de navolgende onderdelen:
a. het functioneren en de werkomstandigheden van de militair in de omgeving waarin hij zijn functie vervult, waarbij aandacht wordt besteed aan de functionele, wederzijdse relatie tussen de militair en zijn functionele chef, de verhouding tussen de getoonde kennis en vaardigheden en de functie-eisen;
b. de toetsing in hoeverre eerder gemaakte afspraken zijn nagekomen;
c. de persoonlijke ontwikkeling van de militair in zijn huidige functie;
d. andere onderwerpen, waaronder in ieder geval sociale aspecten van leiderschap en het levensfasebeleid.
7. De functionele chef legt een samenvatting van de inhoud van het gesprek alsmede de gemaakte afspraken en besproken aandachtspunten vast in het bij ministeriële regeling vast te stellen functioneringsgesprekformulier. Het formulier wordt voor een correcte weergave daarvan door de militair en de functionele chef ondertekend, waarna de militair een afschrift van het formulier ontvangt. De samenvatting van de inhoud van het gesprek, de gemaakte afspraken en de besproken aandachtspunten worden in het personeelsdossier opgelegd.
8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het houden van functioneringsgesprekken.
Artikel 28b. Beoordeling
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. eerste beoordelaar:
de functionele chef van de militair;
b. tweede beoordelaar:
de commandant van de militair. In het geval de commandant de eerste beoordelaar is, treedt in beginsel de functionele chef van de commandant op als tweede beoordelaar.
2. Indien de militair of zijn commandant dit wenselijk vindt wordt een beoordeling over het functioneren van de militair opgemaakt. De militair kan hiertoe een aanvraag indienen bij zijn commandant.
(…)
4. In de beoordeling wordt een oordeel gegeven over de wijze waarop de militair zijn functie, inclusief eventueel andere opgedragen werkzaamheden, heeft vervuld gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling wordt gebaseerd op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoordelen militair. Daarbij kunnen ook omstandigheden worden meegewogen buiten de dienst die van invloed zijn geweest op het vervullen van de functie.
5. Het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden, bedraagt ten minste zes maanden en maximaal 2 jaren. Per kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.
6. (…)
7. Na het opstellen van de beoordeling wordt deze besproken met de militair. De militair ontvangt een afschrift van de beoordeling waarna hij twee weken de tijd heeft om bedenkingen kenbaar te maken bij de tweede beoordelaar. Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.
8. De tweede beoordelaar neemt de beoordeling en de eventueel daartegen ingediende bedenkingen in beschouwing en stelt de beoordeling vast. De militair ontvangt een afschrift van de vastgestelde beoordeling.
9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het opmaken en vaststellen van beoordelingen.
Voorlopige voorziening uitvoeringsregeling AMAR
Artikel 3:26 Functioneringsgesprek
1. De functionele chef nodigt ten minste twee weken voordat het functioneringsgesprek wordt gehouden, de militair hiervoor uit.
2. (…)
3. Een samenvatting van het gesprek, de gemaakte afspraken en aandachtspunten voor de komende periode ten aanzien de taakuitvoering en eventueel door de militair of de functionele chef, met instemming van de militair, ingebrachte nadere informatie, worden door de functionele chef vastgelegd in het externe gedeelte van het als bijlage 2 gevoegde FG-formulier. Wanneer de functionele chef of de militair meer informatie willen vastleggen wordt hiervoor het interne gedeelte van het FG-formulier gebruikt, dat alleen voor de functionele chef en de militair is bestemd.
4. Het interne gedeelte van het FG-formulier blijft in bezit van de militair en de functionele chef. De functionele chef draagt zorg voor vernietiging van zijn exemplaar bij beëindiging van de dienstverhouding. Het externe deel van het FG-formulier wordt opgelegd in het persoonsdossier van de militair.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1010