In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Eiser, die sinds 1981 een uitkering ontvangt op basis van de WAO, is van mening dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet op 1 januari 1980, maar op 7 december 1979 moet worden vastgesteld. Dit heeft hij onderbouwd met het argument dat hij op die datum op non-actief was gesteld door zijn werkgever en dat zijn ziekte al vóór 1 januari 1980 aanwezig was. Eiser heeft meerdere verzoeken ingediend bij het Uwv om deze datum te herzien, maar het Uwv heeft deze verzoeken steeds afgewezen, met de stelling dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 juni 2023, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn echtgenote. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat eiser in eerste instantie bezwaar had moeten maken tegen het besluit van 17 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv terecht het verzoek van eiser als een herhaald verzoek heeft aangemerkt en dat eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die een wijziging van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het oorspronkelijke besluit van 28 juli 1989 niet onmiskenbaar onjuist is en dat het Uwv geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op dit besluit. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 17 juli 2023. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het afschrift.