In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die Eritrese nationaliteit hebben, hebben aanvragen ingediend voor mvv's in het kader van nareis bij hun referent. De aanvragen zijn afgewezen op basis van het ontbreken van officiële documenten die hun identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent konden aantonen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 5 april 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat de verweerder in zijn besluiten terecht heeft gesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de aanvragen te honoreren. Eisers hebben aangevoerd dat zij door de verhevigde oorlog in Eritrea en Ethiopië niet in staat zijn om naar de Nederlandse ambassade te reizen voor een DNA-onderzoek, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet onterecht heeft besloten om de aanvragen af te wijzen en dat er geen dringende redenen zijn om het onderzoek uit te stellen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers niet onterecht niet zijn gehoord in de bezwaarfase, omdat het aannemelijk maken van hun identiteit en de familierechtelijke relatie niet zou hebben geleid tot een andersluidend besluit. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.