ECLI:NL:RBDHA:2023:10098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
NL22.14955 en NL22.14957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die Eritrese nationaliteit hebben, hebben aanvragen ingediend voor mvv's in het kader van nareis bij hun referent. De aanvragen zijn afgewezen op basis van het ontbreken van officiële documenten die hun identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent konden aantonen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 5 april 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de verweerder in zijn besluiten terecht heeft gesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de aanvragen te honoreren. Eisers hebben aangevoerd dat zij door de verhevigde oorlog in Eritrea en Ethiopië niet in staat zijn om naar de Nederlandse ambassade te reizen voor een DNA-onderzoek, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet onterecht heeft besloten om de aanvragen af te wijzen en dat er geen dringende redenen zijn om het onderzoek uit te stellen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers niet onterecht niet zijn gehoord in de bezwaarfase, omdat het aannemelijk maken van hun identiteit en de familierechtelijke relatie niet zou hebben geleid tot een andersluidend besluit. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.14955 en NL22.14957

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1,

V-nummer: [V-nummer 1]
[eiseres 1], eiseres 1,
V-nummer: [V-nummer 2]

[eiser 2] , eiser 2,

V-nummer: [V-nummer 3]
[eiseres 2] ,eiseres 2,
V-nummer: [V-nummer 4]
[eiser 3], eiser 3,
V-nummer: [V-nummer 5]
[eiseres 3], eiseres 3,
V-nummer: [V-nummer 6]
hierna samen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de voor eiser 1 en eiseres 1 ingediende aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij [naam referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de voor de overige eisers ingediende aanvragen tot het verlenen van mvv’s met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent’ op grond van artikel 8 van het EVRM’ afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 juli 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 april 2023 op zitting behandeld
.Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren in respectievelijk 1969 (eiser 1), 1980 (eiseres 1), 2005 (eiser 2), 2007 (eiseres 2), 2011 (eiser 3) en 2014 (eiseres 3). Zij stellen de ouders, de zusjes en broertjes van referent te zijn. Zij verblijven in Eritrea.
Eisers beogen verblijf bij referent in Nederland. Referent is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij was ten tijde van de bestreden besluiten in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig tot 5 maart 2023. Referent heeft op 23 december 2019 de aanvragen (gedateerd 20 december 2019) voor eisers ingediend.
2. Verweerder heeft in de primaire besluiten de aanvragen van de mvv’s afgewezen. Hij handhaaft dit standpunt in de bestreden besluiten. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat eisers, behoudens eiseres 1, hun identiteit niet met officiële documenten hebben aangetoond. Daarnaast is de (gestelde) familierechtelijke relatie tussen eisers en referent niet aangetoond. In de aanvraagfase heeft verweerder toegelicht dat een DNA-onderzoek kan worden uitgevoerd op een Nederlandse vertegenwoordiging in een buurland indien eisers geen officiële documenten kunnen verstrekken en dus in bewijsnood verkeren. Verweerder stelt in de bestreden besluiten dat er voldoende reden was om niet langer te wachten met beslissen op de aanvragen tot nader onderzoek mogelijk was. Immers, er moet een concreet en reëel zicht zijn op de mogelijkheid dat het nader onderzoek uitgevoerd kan worden. Nu er geen contact mogelijk is met eisers is het onduidelijk op welk termijn zij Eritrea kunnen uitreizen. Hieruit maakt verweerder op dat eisers niet beschikbaar zijn voor onderzoek en dat de feitelijke gezinsband niet kan worden aangetoond.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en stellen dat verweerder de zaken had moeten aanhouden tot dat eisers een DNA-onderzoek konden ondergaan bij een Nederlandse vertegenwoordiging om de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent vast te stellen. Verder stellen eisers dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waardoor de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. De verhevigde oorlog in het grensgebied van Eritrea en Ethiopië bemoeilijkt de uitreis waardoor zij (tot nu toe) niet de Nederlandse ambassade hebben kunnen bereiken. Daarbij komt dat toen eisers hadden besloten om naar Soedan te vluchten eiser 2 gevangen is genomen. Voor verweerder is er geen dringende reden waarom niet gewacht kan worden. Dat een aantal formulieren nog niet is opgestuurd komt door de slechte communicatiemogelijkheden met Eritrea. Dit kan geen zelfstandige afwijzingsgrond vormen. Verder zijn eisers van mening dat verweerder DNA-onderzoek in Eritrea had kunnen initiëren. Zij verwijzen daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8766. Ook zijn eisers onterecht niet gehoord op hun bezwaren.
4. De rechtbank overweegt dat het geschil in deze zaak zich in beginsel toespitst op de vraag of verweerder een nadere termijn had moeten bieden om deel te nemen aan het DNA- onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië dan wel Soedan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bepaalde voorwaarden mag stellen aan deelname aan een DNA-onderzoek voor eisers. Deze voorwaarden mogen niet onevenredig zijn. De voorwaarden die verweerder stelt, zijn in dit geval niet onevenredig belastend. Er is geen concrete datum vereist voor het aanwezig zijn bij het aangeboden onderzoek. Verweerder wil echter wel enige duidelijkheid over binnen welke termijn eisers aanwezig kunnen zijn in Ethiopië dan wel Soedan. Dit kunnen eisers al de gehele procedure niet geven. Uit wat eisers hebben aangevoerd blijkt immers niet binnen welke tijdsperiode of onder welke omstandigheden, bijvoorbeeld met een reisbegeleider, zij denken te kunnen uitreizen. Doordat eisers geen duidelijkheid hierover hebben kunnen geven, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat er geen concreet en reëel zicht is op een uitreis en het uitvoeren van nader onderzoek binnen afzienbare tijd (vergelijk uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:404). Om deze reden heeft verweerder niet ten onrechte het verzoek om uitstel niet gehonoreerd en de besluiten op bezwaar genomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder eisers meerdere malen uitstel heeft verleend. Ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten was al ruim twee en half jaar verstreken na het indienen van de aanvragen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd bevestigd dat eisers tot op dat moment nog (steeds) niet zijn uit gereisd. Dit sterkt de rechtbank in zijn oordeel. Dat referent bij een opvolgende aanvraag niet meer minderjarig is doet aan het voorgaande niets aan af. Zoals verweerder terecht heeft gesteld zal referent dan onder het jongvolwassenenbeleid vallen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat daarmee rekening wordt gehouden.
5. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Eisers beogen dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijkt van het (nareis)beleid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet kunnen uitreizen vanwege verhevigde oorlog en de detentie van eiser 2, hoe betreurenswaardig ook, niet kan worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De situatie van eisers verschilt niet met andere (nareis)zaken waarbij Eritrese vreemdelingen een aanvraag indienen en de gewelddadige omstandigheden in Eritrea deze procedure bemoeilijkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers weinig tot niets concreets hebben toegelicht over hun persoonlijke situatie. Ook over de situatie rondom de gevangenschap van eiser 2 is weinig concreets bekend.
6. Tot slot stellen eisers dat verweerder een DNA-onderzoek in Eritrea had moeten initiëren met bijvoorbeeld de hulp van de Italiaanse autoriteiten.
6.1.
In lijn met de Afdelingsjurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat verweerder enkel onder omstandigheden gehouden is aanvullend onderzoek te faciliteren door samenwerking met een andere EU-lidstaat of door ten minste een onderzoek naar die mogelijkheid. Verweerder heeft terecht overwogen dat hij in de onderhavige zaak hiertoe niet gehouden is omdat niet is gebleken dat in deze zaken een schrijnende situatie zich voordoet. Er zijn geen onevenredige eisen gesteld door een DNA-onderzoek aan te bieden op de Nederlandse vertegenwoordiging in Ethiopië of Soedan. Niet is gebleken of aangetoond dat een uitreis uit Eritrea onmogelijk is. Eisers hebben dit ook niet betoogd. Tijdens de gehele procedure is er nauwelijks contact geweest met eisers en is ook niet gebleken dat zij al een uitreispoging hebben ondernomen. Op basis van de beschikbare informatie kan niet gesteld worden dat een schrijnende situatie zich voordoet. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3117 en van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:404 en ECLI:NL:RVS2021:412.
7. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eisers hebben aangevoerd met betrekking tot het toesturen van formulieren hen niet meer kan baten nu de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent niet is komen vast te staan en verweerder op grond hiervan de bezwaren terecht ongegrond heeft verklaard.
8. Eisers voeren aan dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in bezwaar.
8.1.
Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. Nu het in deze zaken gaat om het aannemelijk maken van de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie zou horen (in hoeverre dit al praktisch mogelijk zou kunnen zijn) hoe dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben kunnen leiden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verweerder eisers voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om informatie aan te leveren in zowel de primaire fase als in de bezwaarfase.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: