ECLI:NL:RBDHA:2023:10030
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning arbeid als zelfstandige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De verzoeker, een Turkse nationaliteit, had op 9 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij spoedeisend belang had bij de voorlopige voorziening, omdat hij zonder rechtmatig verblijf in Nederland verkeerde en het indienen van bezwaar geen schorsende werking had. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen spoedeisend belang was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat de verzoeker op korte termijn zou worden uitgezet naar Turkije.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de aanvraag van de verzoeker niet voldeed aan de documentatievereisten, omdat het ingediende ondernemingsplan niet was onderbouwd met de vereiste objectief verifieerbare stukken. De verzoeker had in de bezwaarfase geen aanvullende documenten overgelegd die de aanvraag konden completeren. De voorzieningenrechter volgde de verzoeker niet in zijn stelling dat hij in de bezwaarfase gehoord moest worden, aangezien het aan de verzoeker zelf was om zijn aanvraag te onderbouwen.
Tot slot werd de stelling van de verzoeker dat het mvv-vereiste in strijd was met artikel 41 van het Aanvullend Protocol verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in lijn was met de geldende rechtspraak en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.J. Roks, en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.