ECLI:NL:RBDHA:2022:9739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
09-024135-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 552a Sv betreffende geheimhouderstukken in een strafzaak tegen een huisarts

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreffende geheimhouderstukken. De klager, een huisarts, wordt verdacht van dood door schuld van zijn echtgenote en patiënte. De rechter-commissaris had eerder besloten dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die het doorbreken van het verschoningsrecht rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard, met name voor het medisch dossier van de patiënte voor de periode vóór 1 januari 2017 en bepaalde chatgesprekken. De rechtbank oordeelde dat het belang van waarheidsvinding in deze zaak zwaarder weegt dan het verschoningsrecht van de klager, gezien de ernst van de verdenking en de noodzaak om relevante gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek te verkrijgen. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de privacy van andere patiënten en heeft bepaald dat gegevens die betrekking hebben op andere patiënten niet mogen worden gebruikt. De beslissing is genomen door een meervoudige raadkamer in strafzaken, waarbij de klager niet aanwezig was, maar zijn advocaat en de officier van justitie wel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/024135-22
Raadkamernummer: 22/1031
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[Klager],

geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats],
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. L.J. Bergsma, adres: Oostmaaslaan 71, 3063 AN te Rotterdam,
(hierna: de klager).

Inleiding

Tegen de klager is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld in de uitoefening van zijn beroep als huisarts ten aanzien van het overlijden van zijn echtgenote en tevens patiënte [naam] (hierna: [naam]).
Op 23 februari 2022 is beslag gelegd op de telefoon van de klager. De rechter-commissaris van deze rechtbank heeft op diezelfde datum op vordering van de officier van justitie ex artikel 181, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beslist dat onderzoek naar de inhoud van de telefoon zal worden gedaan, maar dat dit onderzoek beperkt moet blijven tot de communicatie met of over [naam] of haar medische situatie ten behoeve van dit strafrechtelijk onderzoek.
De rechter-commissaris heeft op 23 februari 2022 eveneens het medisch dossier van [naam] veilig gesteld door middel van de zogenaamde ‘gesloten-envelop-procedure’ met het oog op een te voeren procedure als bedoeld in artikel 98 Sv. Op 9 mei 2022 heeft de rechter-commissaris beslist dat inbeslagneming van het medisch dossier van [naam] is toegestaan en heeft het beroep op het verschoningsrecht ex artikel 218 Sv van de klager afgewezen. Naar het oordeel van de rechter-commissaris was sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maakten dat het beroep op het verschoningsrecht doorbroken moest worden.
Op 9 mei 2022 heeft de rechter-commissaris eveneens beslist op de vordering van de geheimhouderofficier van justitie tot beoordeling van de vraag of de volgende stukken te kwalificeren zijn als geheimhouderstukken:
  • de chatgesprekken tussen de klager en mevrouw [naam] tussen 19 februari 2021 en 20 januari 2022;
  • de chatgesprekken van de chatgroep ‘Huisartsenzorg’ tussen 20 februari 2021 en 21 januari 2022.
De rechter-commissaris heeft deze stukken gekwalificeerd als geheimhouderstukken en beslist dat sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maakten dat het verschoningsrecht doorbroken diende te worden.
Het klaagschrift is ingediend op 25 mei 2022 en richt zich tegen de bovengenoemde beslissingen van de rechter-commissaris van 9 mei 2022.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 5 juli 2022, 2 augustus 2022 en 13 september 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de politie Eenheid Den Haag, districtsrecherche Alphen aan den Rijn/Gouda, met nummer PL1500-2022020940, doorgenummerd p. 1 t/m 184.
De klager is – hoewel daartoe goed opgeroepen – niet verschenen. Aanwezig was zijn advocaat, mr. L.J. Bergsma. Tevens is de officier van justitie mr. A.J. Algera gehoord.

Het standpunt van klager

Namens klager is verzocht tot het opheffen van (de voortduring van) de gelegde beslagen, de toegang tot, de kennisneming en het gebruik van de beslagen voorwerpen en de data daarop en is verzocht een last tot teruggave te bevelen van de beslagen voorwerpen en tot vernietiging van alle eventuele kopieën die van de (verschoningsgerechtigde) data zijn gemaakt.
In het klaagschrift is eveneens een verzoek gedaan tot verstrekking van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Gedurende de behandeling op 13 september 2022 heeft de raadsvrouw van klager desgevraagd bevestigd dat de stukken waar om was verzocht inmiddels door de officier van justitie zijn verstrekt en dat het verkrijgen van de stukken geen punt van geschil meer is. De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsvrouw in raadkamer zo dat dit verzoek als ingetrokken kan worden beschouwd, omdat deze stukken voorafgaand aan de behandeling van het klaagschrift op 13 september 2022 zijn verstrekt.
Het standpunt van klager komt er – kort gezegd – op neer dat het beroep op het verschoningsrecht in voorliggende zaak moet worden gerespecteerd, omdat geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren. Klager meent dat de rechter-commissaris zijn proceshouding (een beroep op het verschoningsrecht, door de rechter-commissaris uitgelegd als zwijgrecht) niet in de beoordeling had mogen betrekken. Het feit dat hij als verdachte is aangemerkt, is volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad ook (op zichzelf bezien) onvoldoende om aan het verschoningsrecht voorbij te gaan. Klager is bovendien van mening dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die een verdenking van een misdrijf rechtvaardigen, nu uit het forensisch pathologisch onderzoek de conclusie volgt dat [naam] is overleden aan de gevolgen van een longontsteking, en een oorzakelijk verband tussen de langdurige medische behandeling met hoge doseringen prednisolon en het overlijden niet kan worden vastgesteld of uitgesloten. Daarnaast is de proportionaliteit betwist van kennisneming door politie en justitie van het gehele medische dossier alsmede de chatgeschiedenis over een lange periode van (ongeveer) één jaar en is voorts aangevoerd dat deze chatgesprekken mogelijk óók gegevens van andere patiënten bevatten. Klager heeft er subsidiair op gewezen dat er een alternatieve mogelijkheid bestaat om de benodigde informatie te verkrijgen met een beperktere inbreuk op het verschoningsrecht, namelijk door de beoordeling van de gegevens te laten plaatsvinden door een forensisch arts.

Het standpunt van de officier van justitie

Het Openbaar Ministerie veronderstelt dat het medisch dossier en de chatgesprekken onder het medisch beroepsgeheim en derhalve onder het verschoningsrecht vallen.
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat het beklag gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, maar enkel voor wat betreft het medisch (huisarts)dossier van [naam] voor zover het de periode van vóór 1 januari 2015 betreft. Subsidiair wordt de datum van 1 januari 2017 als startpunt gekozen. De officier van justitie is van mening dat met het oog op de proportionaliteit het onderzoek kan worden beperkt tot die verkorte periode, omdat uit de informatie van het ziekenhuis blijkt dat het prednisolon-gebruik door [naam] zou zijn gestart in 2017, waarbij de officier van justitie in het primaire standpunt ook de twee jaar voorafgaand daaraan wenst te betrekken in het onderzoek, omdat dan ook informatie kan worden verkregen betreffende de aanloop van dit gebruik.
Voor wat betreft de overige gegevens stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, op basis waarvan het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat het gaat om (een verdenking van) een levensdelict, een ernstig feit, waarbij de klager niet enkel behandelaar, maar ook echtgenoot en werkgever was van [naam]. Gezien de proceshouding van de klager is niet aannemelijk dat de informatie over het medisch handelen op een andere wijze kan worden verkregen. Het laten beoordelen van het medisch dossier door een forensisch arts is geen reëel alternatief, omdat het in dit vroege stadium van het onderzoek onmogelijk is de juiste vragen te formuleren zonder kennis van de inhoud van het medisch dossier, en daarnaast een forensisch arts geen antwoord kan geven op de relevante juridische vragen.
De officier van justitie heeft tot slot nog opgemerkt dat ten aanzien van de chatgesprekken de privacy van andere patiënten niet in het geding is, omdat het onderzoek aan de telefoon van de klager beperkt blijft tot onderzoek dat rechtstreeks ziet op de communicatie die verband houdt met de medische situatie van [naam].

Het oordeel van de rechtbank

Terecht is niet in geschil dat klager zich, als huisarts van [naam], op de voet van artikel 218 Sv kan beroepen op het verschoningsrecht.
Aan het doorbreken van het verschoningsrecht ligt een belangenafweging ten grondslag. Het betreft de afweging tussen het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt tegenover het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot een verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is niet absoluut, er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
De vraag of zich dergelijke uitzonderlijke omstandigheden voordoen, laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Bij de beantwoording moeten onder meer de volgende factoren in aanmerking moeten worden genomen (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BG5979 en ECLI:NL:HR:2012:BU6088):
de aard en ernst van de verdenking in de strafzaak;
de omstandigheid of het een tegen de arts bestaande verdenking betreft;
de aard (waaronder de privacy-gevoeligheid) en omvang van de betreffende (patiënt)gegevens, die met doorbreking van het verschoningsrecht in de strafprocedure zullen worden ingebracht;
het belang van de betreffende gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek;
de vraag of de betreffende gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen.
De klager wordt, in zijn hoedanigheid als huisarts, verdacht van dood door schuld. Ondanks de beperkte strafbedreiging van maximaal twee jaren gevangenisstraf wordt dit levensdelict door de wetgever, mede gezien de onherstelbare gevolgen ervan, als een ernstig misdrijf beschouwd. Het (maatschappelijk) belang dat de waarheid aan het licht komt, is dus groot.
Uit het onderzoek van de politie rijst naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij dood door schuld. De rechtbank baseert zich daarbij met name op het schouwrapport, waaruit volgt dat de longontsteking waaraan [naam] is overleden mogelijk het gevolg is geweest van jarenlang gebruik van hoge doseringen prednisolon, waardoor meerdere complicaties zouden zijn ontstaan en als gevolg waarvan haar conditie te slecht was om opgenomen te worden op de intensive care voor beademing. De medicatie zou in 2017 zijn gestart, maar niet volgens protocol zijn afgebouwd en evenmin zou zijn verwezen naar een internist. Onder meer op basis van verklaringen van de klager zijn er aanwijzingen dat [naam] zichzelf (uit naam van de klager) de medicatie voorschreef. Aan de klager zou gelet daarop het verwijt kunnen worden gemaakt dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door onvoldoende toezicht te houden op de medicatieverstrekking. De omstandigheid dat middels het forensisch pathologisch onderzoek een oorzakelijk verband tussen de langdurige behandeling met prednisolon en het overlijden niet kon worden vastgesteld of uitgesloten, maakt niet dat de verdenking daarmee is komen te vervallen. Dit geeft juist reden tot nader onderzoek.
Uit het onderzoek in raadkamer is gebleken dat de voor dat onderzoek relevante gegevens zich mogelijk in het medische dossier of in de chatgesprekken bevinden. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie betreffende de aan [naam] voorgeschreven medicijnen alsmede de frequentie, dosering en duur daarvan en contact met specialisten omtrent de behandeling. Deze gegevens kunnen relevant zijn voor de vraag of klager wat betreft zijn behandeling van [naam] een strafrechtelijk verwijt valt te maken. Het belang van deze gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek is daarom gegeven. De gegevens kunnen niet op andere wijze dan door kennisneming van dat dossier of de chatgesprekken worden verkregen, nu de patiënt is overleden en de arts (klager) onderwerp van het strafrechtelijk onderzoek is en zich op zijn verschoningsrecht beroept. Gezien de ernst van de verdenking, die bovendien hoofdzakelijk ziet op de vraag of er sprake is van een of meerdere (strafrechtelijk) verwijtbare tekortkomingen in de behandeling, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met de beoordeling van het medische dossier door een forensisch arts.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de verdenking zich niet richt tot de patiënt. Het gaat daarentegen om een verdenking van een jegens de patiënt gepleegd (levens)delict door de arts. Het is ook in het belang van patiënten in het algemeen dat zij erop kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van strafrechtelijk verwijtbaar handelen van een arts de gegevens die met betrekking tot die medische behandeling zijn vastgelegd, voor onderzoek door de justitiële autoriteiten beschikbaar zijn. Het is onwenselijk dat in zo een geval een verdachte met het inroepen van het verschoningsrecht zichzelf kan vrijwaren van een strafrechtelijke vervolging.
De hiervoor weergegeven feiten en factoren in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
De inbreuk op het verschoningsrecht moet niet groter zijn dan nodig. Daarom zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren voor zover het ziet op het medisch dossier ten aanzien van de periode vóór 1 januari 2017, omdat uit het dossier volgt dat de behandeling met prednisolon zou zijn gestart in dat jaar. De rechtbank heeft vooralsnog onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat de (twee) jaren voorafgaand aan die datum ook van belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek en dus moet het verschoningsrecht voor die periode zwaarder wegen. Voor zover in de twee chatgesprekken gegevens worden gedeeld over andere patiënten dan [naam], is de rechtbank van oordeel dat het verschoningsrecht eveneens moet prevaleren. Ook ten aanzien van die (mogelijke) gegevens zal de rechtbank het beklag aldus gegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beklag deels gegrond, voor zover het beklag ziet op de volgende gegevens:
- het medische dossier van [naam] ten aanzien van de periode vóór 1 januari 2017;
- de chatgesprekken tussen de klager en mevrouw [naam] tussen 19 februari 2021 en 20 januari 2022 en de chatgesprekken van de chatgroep ‘Huisartsenzorg’ tussen 20 februari 2021 en 21 januari 2022, voor zover deze beide chatgesprekken zien op gegevens van andere patiënten dan mevrouw [naam];
en gelast dat van die gegevens geen kennis wordt genomen en/of deze niet worden gebruikt;
verklaart het beklag ongegrond voor het overige.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. A.M. Gruschke, voorzitter, mrs. P. Burgers en S. Pereth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.