ECLI:NL:RBDHA:2022:9718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
NL22.15028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Liberiaanse eiseres, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De eiseres had op 3 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval was Italië verantwoordelijk, omdat de eiseres op 28 juli 2021 illegaal Italië was binnengekomen.

De rechtbank overwoog dat de eiseres niet had aangetoond dat Italië haar internationale verplichtingen niet zou nakomen, ondanks haar claim dat de opvang in Italië gebrekkig was. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat de autoriteiten van de EU-lidstaten in principe hun verplichtingen nakomen. De eiseres had geen verzoek om internationale bescherming in Italië ingediend en had geen persoonlijke ervaring met de asielprocedure daar.

Daarnaast voerde de eiseres aan dat haar medische situatie een overdracht aan Italië verhinderde, maar de rechtbank oordeelde dat zij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat de omstandigheden van de eiseres niet zo bijzonder waren dat een overdracht onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15028
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL.22.15029, op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Liberiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de
Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
3. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiseres op 28 juli 2021 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening is de lidstaat van welke de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom op 26 januari 2022 verzocht om eiseres over te nemen. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Hierdoor staat de verantwoordelijkheid van Italië conform artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening sinds 27 maart 2022 vast.
4. Eiseres stelt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat verweerder toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Hiertoe voert zij aan dat er in Italië sprake is van een gebrekkige en structureel overbelaste opvang. Hierdoor belanden veel asielzoekers op straat waardoor sprake is van inhumane levensomstandigheden.
5. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM2 en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waarnaar de vreemdeling zal terugkeren zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in haar zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat in dit geval Italië haar verdragsverplichtingen niet na zal komen. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. De betrokkene moet in een “toestand van zeer verregaande materiele deprivatie” komen vanwege de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaten, zodanig dat zij niet kan voorzien in de belangrijkste basisbehoeften.3
6.
Hoewel de algemene situatie en de leefomstandigheden van asielzoekers in Italië tekortkomingen kennen, is het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State4 dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze jurisprudentie is, in tegenstelling tot wat eiseres stelt, zeer recent. Hierbij is van belang dat eiseres haar stellingen niet heeft onderbouwd met stukken die eiseres persoonlijk betreffen. Bovendien wijst verweerder er terecht op dat eiseres geen verzoek om internationale bescherming in Italië heeft ingediend. Eiseres heeft hierdoor geen persoonlijke ervaring met de asielprocedure in Italië. Verder geldt dat eiseres zich bij voorkomende problemen in Italië dient te wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eiseres bij voorkomende problemen niet zouden kunnen of willen helpen.
1 Verordening nr. (EU) 604/2013.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
4 Zie de uitspraken van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986), 26 november
2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2738), 8 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:376) en 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497).
7. Eiseres voert ter zitting aan dat in haar geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Hiertoe voert zij aan dat haar medische situatie zich verzet tegen overdracht aan Italië. Zij heeft een hoge bloeddruk waarvoor zij in Nederland behandeling krijgt. Eiseres vreest dat zij voor haar medische klachten in Italië geen adequate behandeling zal krijgen.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierin in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om de asielaanvraag van eiseres conform artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiseres heeft haar medische toestand niet met stukken onderbouwd. Bovendien geldt als uitgangspunt dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel, dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022 door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.