In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had op 23 mei 2022 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij eerder subsidiaire bescherming had gekregen van de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M. Hamzaoui, en een tolk, A. Toma. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Z.M. Alaca.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres op 7 december 2018 afstand heeft gedaan van haar beschermingsstatus in Duitsland en terugkeerde naar Syrië. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een herbeoordelingsprocedure loopt in Duitsland, dit niet betekent dat de beschermingsstatus van de eiseres is ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende informatie had verzameld en dat de aanvraag van de eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, conform artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000.