ECLI:NL:RBDHA:2022:9671
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen ongegrondverklaring van overdrachtsbelasting bij onroerende zaak met woonbestemming
In deze zaak is in geschil of de eerste en tweede verdieping van een voormalig kantorencomplex, inclusief 91 parkeerplaatsen, op de verkrijgingsdatum van 18 april 2019 als woning kan worden aangemerkt volgens artikel 14, tweede lid, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer 1970 (Wbr). De rechtbank heeft geoordeeld dat de onroerende zaak op het moment van overdracht niet als woning kan worden gekwalificeerd. Eiseres, een B.V., had op aangifte een bedrag van € 510.000 aan overdrachtsbelasting voldaan en maakte bezwaar tegen deze voldoening. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd als kantoor en dat er op de verkrijgingsdatum geen verbouwingswerkzaamheden hadden plaatsgevonden. Eiseres stelde dat het complex op de verkrijgingsdatum als woning moest worden aangemerkt, verwijzend naar het bestemmingsplan en de feitelijke situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de kenmerken van het bouwwerk zelf bepalend zijn en dat het complex op het moment van overdracht niet bestemd was voor bewoning. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 13 september 2022.