ECLI:NL:RBDHA:2022:9561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
09/080382-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot de koop van vijf vuurwapens (medeplegen) met verweren ten aanzien van ontvankelijkheid van de officier van justitie, uitlokking en medeplegen

De rechtbank Den Haag heeft op 19 september 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot de koop van vijf vuurwapens. De verdachte, geboren in 1987 en momenteel gedetineerd, had in de periode van 18 tot en met 29 maart 2022 samen met een ander geprobeerd om vuurwapens aan te schaffen. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op 17 juni en 5 september 2022, waarbij de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestein en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.H. Aalmoes, hun standpunten naar voren brachten. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van de procesorde, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren en dat de officier ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had via e-mail en Telegram contact gehad met een verkoper van wapens en was op de afgesproken plek verschenen met een geldbedrag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte samenwerkten in de poging om de wapens te verkrijgen, wat leidde tot de conclusie van medeplegen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag en de telefoon verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/080382-22
Datum uitspraak: 19 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 juni 2022 (pro forma) en van
5 september 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestein en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 18 maart 2022 tot en met 29 maart 2022 te Den haag,
tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten vijf vuurwapens van het merk Glock, in elk geval een vuurwapen, voorhanden te krijgen het navolgende heeft gedaan:- een of meer e-mailberichten gestuurd over de afname van de wapens, en
- met de verkoper een afspraak gemaakt over de aankoop en/of verkoop van de wapens, en
- met de verkoper per e-mail overeengekomen om voor 8500 euro wapens te kopen, en
- ter overdracht op de afgesproken plek is verschenen met een geldbedrag, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bepleit. De beginselen van een goede procesorde zijn volgens de verdediging geschonden omdat niet is voldaan aan de verbaliseringsplicht. De vastlegging van diverse opsporingshandelingen ontbreekt, met name op het punt van de aanvang van het Nederlands opsporingsonderzoek en de inzet van het Nederlands opsporingsteam. Het opsporingsonderzoek is niet transparant en de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing van het opsporingsonderzoek ontbreekt. Volgens de verdediging is doelbewust gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht door te weinig en/of onjuist te verbaliseren. De verdediging en de rechtbank zijn welbewust misleid. Het recht op een eerlijk proces is geschonden. Dat is een ernstig en onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat moet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte, aldus de verdediging.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging. Alle mails met de verdachte maken deel uit van het dossier evenals de bevindingen van de verbalisanten omtrent de gang van zaken. Het verschil in data van de processen verbaal kan mogelijk verklaard worden doordat het verstrekken van informatie over verschillende schijven ging. Het vertrouwensbeginsel dient het uitgangspunt te zijn indien een buitenlandse overheid informatie deelt met Nederland. De startinformatie dient als rechtmatig verkregen te worden beschouwd. Uit het dossier blijkt dat het initiatief bij de verdachte heeft gelegen en niet bij de politieambtenaren. Hoe het contact met de Nederlandse opsporingsambtenaren precies tot stand is gekomen, is onder die omstandigheden niet relevant.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechter enkel rechtsgevolgen verbinden aan bij het voorbereidend onderzoek begane vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld. Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Voor toetsing van buitenlands overheidsoptreden geldt op basis van het vertrouwensbeginsel dat er sterke aanwijzingen moeten zijn dat overgedragen informatie onrechtmatig is verkregen en dat het gaat om een onregelmatigheid waaraan consequenties behoren te worden verbonden. Deze aanwijzingen zijn er in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank niet. Al het berichtenverkeer waar de verdachte (via Telegram en protonmail) in het licht van de onderhavige zaak bij betrokken is geweest, maakt deel uit van het dossier. Dat dit berichtenverkeer op 15 maart 2022 is gestart met een bericht van de verdachte via Telegram heeft de raadsvrouw - gelet op haar pleidooi – overigens niet ter discussie gesteld. Het dossier bevat processen-verbaal betreffende het verkrijgen van informatie van het LIRC, alsmede van de naar aanleiding daarvan door de opsporingsambtenaren verrichte opsporingsactiviteiten. De enkele omstandigheid dat er mogelijk discrepantie in de geverbaliseerde data bestaat – voor zover het gaat om de vraag wanneer het LIRC de uit het buitenland afkomstige bij haar bekende informatie daadwerkelijk ter verdere behandeling aan de Eenheid Den Haag heeft verstrekt en de vraag vanaf wanneer er daadwerkelijk tussen de verdachte en een verbalisant via protonmail werd gecommuniceerd – leidt niet tot de conclusie dat niet is voldaan een de verbaliseringsplicht, laat staan dat doelbewust in strijd met de verbaliseringsplicht is gehandeld door te weinig en/of onjuist te verbaliseren. Van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a SV is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat sprake was van uitlokking en dat bij de verdachte geen opzet aanwezig was om wapens te kopen. Hij was nieuwsgierig en wilde slechts kijken, niet kopen. De medeverdachte was op geen enkele wijze betrokken zodat in ieder geval geen sprake kan zijn van medeplegen.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit wettig en overtuigend is bewezen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het de verdachte is die het initiatief heeft genomen om 5 vuurwapens (Glocks) voorhanden te krijgen en een afspraak heeft gemaakt voor de overdracht van deze vuurwapens. De verkoper en de verdachte hadden afgesproken om op dinsdag 29 maart 2022 elkaar te ontmoeten bij de Hornbach. De verdachte is op die datum ook naar de afgesproken plek gekomen en heeft daar contact met de verkoper (de opsporingsambtenaar). De verdachte is weggegaan om zijn (achter)neef, [medeverdachte] , op te gaan halen. Met de verkoper is later op de dag een tweede afspraak en partijen hebben elkaar getroffen bij het BP tankstation in Rijswijk. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn daar vervolgens aangehouden.
Het handelen van de verdachte
Anders dan door de raadsvrouw van de verdachte is bepleit, oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van uitlokking van de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie immers verklaard dat hij op internet is gaan surfen en contact heeft opgenomen een aanbieders van wapens. Aan één van deze aanbieders, die gebruik maakte van de naam ‘Dsystems’, heeft de verdachte in een telegrambericht gevraagd of hij wapens kon leveren. De verdachte heeft het daarbij specifiek over 5 Glocks.
In de e-mail naar de contactpersoon in Nederland vraagt de verdachte opnieuw om 5 Glocks. Ook uit de mailberichten daarna blijkt dat de verdachte de opzet had om 5 Glocks voorhanden te krijgen. In het mailverkeer tussen [e-mail adres 1] (verdachte) en [e-mail adres 2] wordt gesproken over een prijs van € 1.700 per Glock en een totaalprijs van € 8.500. De verkoper vraagt of hij 5 Glocks apart kan zetten en dinsdag kan leveren. De verdachte gaat daarmee akkoord.
Verdachte neemt derhalve steeds het initiatief, zowel richting Dsystems als richting de Nederlandse opsporingsambtenaren. De verdachte is dan ook door het optreden van de opsporingsambtenaren niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht.
Medeplegen
De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte en [medeverdachte] het feit tezamen en in vereniging hebben gepleegd. De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat [medeverdachte] nergens van wist en dat van medeplegen geen sprake is. [medeverdachte] zat in de auto maar was aan het slapen en wist niet dat de verdachte vuurwapens wilde kopen en daarvoor een afspraak had gemaakt, aldus de raadsvrouw. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of op basis van het handelen van de verdachte en [medeverdachte] kan worden vastgesteld dat sprake is van medeplegen.
Juridisch kader
De deelnemingsvorm “medeplegen” ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling hoeft niet zondermeer aan het bewijs van medeplegen in de weg te staan. Ook fysieke afwezigheid hoeft geen beletsel te vormen. Medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit.
Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd “dubbel” opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen.
Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Oordeel rechtbank
Niet is vast komen te staan dat [medeverdachte] betrokken is geweest bij het uitwisselen van berichten tussen de verdachte en Dsystems of tussen de verdachte en de Nederlandse opsporingsambtenaren. [medeverdachte] is blijkens de berichten in ieder geval wel betrokken op 29 maart 2022.
Op die dag hebben de verdachte en [medeverdachte] tussen 13:40 en het moment dat ze zijn aangehouden veelvuldig contact met elkaar via telefoonberichten en zitten ze uiteindelijk met elkaar in de auto.
Dat [medeverdachte] op de hoogte was van zowel de eerste als ook de tweede afspraak tussen de verdachte en verkoper blijkt uit de inhoud van het berichtenverkeer via snapchat waarin over (de tijdstippen van) die afspraken wordt gesproken.
De verdachte vraagt daarnaast ook [medeverdachte] onder meer om het geld te regelen zodat hij naar de tweede afspraak kan gaan. Hij geeft aan dat de verkoper dreigt weg te gaan als hij niet met het geld komt en vraagt waar het geld blijft. [medeverdachte] stuurt een foto van het geld aan de verdachte, die deze foto weer doorstuurt aan de verkoper.
De verdachte en [medeverdachte] hebben met elkaar contact gehad over de betrouwbaarheid van de verkoper, de echtheid/kwaliteit en prijs van de vuurwapens. Dit blijkt uit berichten op de telefoon van verdachte en uit snapchatberichten op de telefoon van [medeverdachte] .
[medeverdachte] adviseert aan verdachte om de vuurwapens goed te checken en vraagt een aantal keer om foto’s van de vuurwapens die hij vervolgens van de verdachte ontvangt.
[medeverdachte] heeft derhalve weet van beide afspraken, stelt vragen over de kwaliteit van de wapens, regelt het geld en de verdachte haalt [medeverdachte] en het geld op met de auto alvorens naar de tweede afspraak te gaan. Bij de aanhouding is zowel bij de verdachte als bij [medeverdachte] geld angetroffen.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van het verkrijgen van de wapens en is er sprake van medeplegen ten aanzien van het tenlastegelegde feit.
Eindconclusie
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepoogd om 5 vuurwapens voorhanden te krijgen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 18 maart 2022 tot en met 29 maart 2022 te Den Haag,
tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten vijf vuurwapens van het merk Glock, voorhanden te krijgen het navolgende heeft gedaan:
  • e-mailberichten gestuurd over de afname van de wapens, en
  • met de verkoper een afspraak gemaakt over de aankoop en/of verkoop van de
wapens, en met de verkoper per e-mail overeengekomen om voor 8500 euro
wapens te kopen, en
- ter overdracht op de afgesproken plek is verschenen met een geldbedrag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en heeft subsidiair betoogd dat aan de verdachte een voorwaardelijke straf en een werkstraf zou moeten worden opgelegd en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft gepoogd om, samen met een ander, vijf vuurwapens voorhanden te krijgen. Alleen omdat de verdachte uiteindelijk contact heeft gelegd met een undercoveragent en niet met een wapenleverancier, is het bij een poging tot het voorhanden krijgen van de vuurwapens gebleven. Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico op het gebruik hiervan en zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het is evident dat wapens die op deze manier verkregen worden terecht komen in het illegale circuit en dat daarmee liquidaties, afpersingen en andere (drugs gerelateerde) feiten gepleegd kunnen worden. In grote steden vinden regelmatig schietincidenten plaats waarbij slachtoffers vallen en voorbijgangers en bewoners eveneens een groot gevaar lopen. De verdachte heeft met deze ernstige gevolgen geen rekening gehouden en dat rekent de rechtbank hem aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 mei 2022. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die ter zitting naar voren zijn gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor wat betreft de duur daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Uitgangspunt bij het voorhanden hebben van een vuurwapen is daarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het niet om een voltooid delict maar om een poging gaat. In strafverhogende zin weegt mee dat het om meerdere vuurwapens gaat. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen:
  • een geldbedrag van € 5.000,00
  • een telefoon, zwart, merk Apple
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om teruggave van het geldbedrag en de telefoon (subsidiair de simkaart) aan de verdachte.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het geldbedrag van € 5.000 en de zwarte telefoon, merk Apple, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan of voorbereid.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van een poging tot het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat van deze straf,
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag van € 5.000,00 en de in beslag genomen telefoon, te weten een zwarte Apple iPhone.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Mundt, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.J. van den Bogert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2022.