Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9;
- het tussenvonnis van 30 maart 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
2.De feiten
De heer [eiser] heeft naast de Nederlandse nationaliteit ook de Marokkaanse nationaliteit. Op grond van artikel 5 onder a van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen kan de overbrenging worden geweigerd als de gevonniste persoon de nationaliteit heeft van de Staat van veroordeling.
Op grond van artikel 5 onder a van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen kan de overbrenging worden geweigerd als de gevonniste persoon de nationaliteit heeft van de Staat van veroordeling. Uw cliënt heeft de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit. Uw cliënt heeft ervoor gekozen om na het plegen van de strafbare feiten naar Marokko af te reizen, terwijl Marokko hem wegens zijn Marokkaanse nationaliteit niet aan Nederland kon uitleveren. Hiermee heeft hij zich aan zijn strafvervolging in Nederland onttrokken.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Het beoordelingskader
overname kan met name worden geweigerd”) dat de in dat artikel genoemde facultatieve weigeringsgronden niet uitputtend zijn. De regering heeft in de Toelichtende Nota bij het Verdrag verduidelijkt dat het een Nederlandse wens was om de opsomming in dit artikel geen limitatief karakter te geven om verdragspartijen de vrijheid te laten om wegens alle hun moverende redenen een overbrenging te weigeren (Kamerstukken II 2000/2001, 27 440, nrs. 27 en 1, p.2).
.
Rodzevillo t. Oekraïne), rov. 83). De Staat heeft er verder terecht op gewezen dat een beperking van het recht op privé- en familieleven inherent aan een detentie is, en dat dit in het bijzonder geldt wanneer de detentie in het buitenland moet worden ondergaan. [eiser] heeft in het licht hiervan onvoldoende onderbouwd dat de weigering om hem het resterende gedeelte van zijn gevangenisstraf in Nederland te laten ondergaan een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM vormt. Artikel 8 EVRM geeft namelijk niet zonder meer een recht op overbrenging naar het land waar de familie woont. Dat de Staat het in zijn macht heeft om de reisafstand voor de familieleden van [eiser] drastisch te verkorten, maakt dat niet anders, omdat dit dus niet zonder meer betekent dat de Staat ook gehouden is om van die bevoegdheid gebruik te maken. Het beroep op artikel 8 EVRM slaagt dus niet. [eiser] heeft het beroep op artikel 17 IVBPR evenmin voldoende toegelicht, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.