ECLI:NL:RBDHA:2022:9497
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning wegens ontbreken mvv en gefingeerd dienstverband
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel om bij zijn echtgenote, die ook de Turkse nationaliteit heeft, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris stelde dat eiser niet vrijgesteld was van het mvv-vereiste op grond van het Besluit 1/80, omdat er sprake was van een gefingeerd dienstverband van de referente.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser had aangevoerd dat referente als werknemer moest worden aangemerkt en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende redenen had om te twijfelen aan de oprechtheid van het dienstverband, onder andere door tegenstrijdige verklaringen en het ontbreken van bewijs dat referente daadwerkelijk arbeid verrichtte.
Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het recht op respect voor het privé- en gezinsleven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.