In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf bij zijn echtgenote. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op de grond dat de echtgenote niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte, en dat het door haar opgegeven dienstverband gefingeerd zou zijn. De rechtbank overweegt dat er op papier sprake lijkt te zijn van een echt dienstverband, met een arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring, salarisspecificaties, loonstaten, bankafschrift en jaaropgave. De rechtbank oordeelt dat verweerder beter moet motiveren waarom het dienstverband niet als echt kan worden beschouwd. De twijfels van verweerder zijn ontstaan door het ontbreken van eerdere werkervaring van de referente en het onbekende levensonderhoud in het jaar voor het dienstverband. De rechtbank concludeert dat deze omstandigheden niet zonder nadere toelichting duiden op een gefingeerd dienstverband. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken.