ECLI:NL:RBDHA:2022:9478
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een bijstandsuitkering had aangevraagd op 12 juni 2022, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat verzoeker en zijn ex-partner, met wie hij sinds 3 augustus 2005 gescheiden was, nog steeds een gezamenlijke huishouding voerden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in financiële nood verkeerde en een huurschuld had opgebouwd.
Tijdens de zitting op 6 september 2022 is gebleken dat verzoeker al geruime tijd geen inkomen had en dat zijn ex-partner, [A], op 10 juni 2022 was uitgeschreven van hun gezamenlijke adres. Echter, uit een huisbezoek op 26 juli 2022 bleek dat er nog veel persoonlijke goederen van [A] in de woning aanwezig waren, wat de claim van verzoeker dat er geen gezamenlijke huishouding meer was, ondermijnde. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen gezamenlijke huishouding meer was en dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden door dit niet te melden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker als gehuwd moest worden aangemerkt voor de bijstandsverlening, wat betekende dat hij geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit in bezwaar naar verwachting in stand zou blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.