ECLI:NL:RBDHA:2022:9443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
22/7
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen uitzetting van een Soedanese vreemdeling naar Frankrijk

Op 3 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij een Soedanese vreemdeling, verzoeker, bezwaar heeft gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Frankrijk. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Verzoeker had op 31 december 2021 een kennisgeving ontvangen dat hij op 4 januari 2022 per vliegtuig naar Toulouse zou worden uitgezet. In reactie hierop heeft verzoeker op 3 januari 2022 een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, waarin hij vroeg om de uitzetting te schorsen totdat er op zijn bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de uitzetting op korte termijn gepland stond. De rechter heeft echter ook geconstateerd dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel zouden trekken. De voorzieningenrechter heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen redelijke kans van slagen hadden. Bovendien was er geen bezwaar gemaakt tegen de wijze van uitzetting, wat ook een belangrijke factor was in de beoordeling.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoeker geen recht had op vergoeding van proceskosten, omdat hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier drs. S.S. Mazaheri, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker bij brief van 31 december 2021 kenbaar gemaakt dat hij op
4 januari 2022, om 11.00 uur per vliegtuig (vluchtnummer [vluchtnummer] ), zal uitreizen naar Toulouse (Frankrijk).
Verzoeker heeft op 3 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting en de voorzieningenrechter verzocht bij voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder zich dient te onthouden van uitzetting tot vier weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft op 3 januari 2022 schriftelijk gereageerd op het verzoek.
Verzoeker heeft de gronden van zijn verzoek aangevuld.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft de Soedanese nationaliteit en is geboren op [1995] .
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter maakt van deze bevoegdheid gebruik omdat verweerder verzoeker op 4 januari 2022 om 11.00 uur wil overdragen. Er is daarom sprake van onverwijlde spoed. Partijen worden verder niet in hun belangen geschaad omdat verzoeker de gronden van het verzoek naar voren heeft gebracht en verweerder daarop heeft gereageerd. De voorzieningenrechter sluit daarom het onderzoek.
3. Verzoeker wil met dit verzoek bereiken dat de geplande uitzetting op 4 januari 2022 om 11.00 uur niet door zal gaan en dat hij zijn bezwaar tegen de feitelijke uitzetting in Nederland mag afwachten. Om zo’n voorlopige voorziening te treffen, moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en daarna moet hij nog een belangenafweging maken.
4. Bij zijn beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar mogelijk, als de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. [1] Verzoeker moet in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van hetgeen hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. [2]
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de wijze van uitzetting.
6. Daarom moet de vraag worden beantwoord of zich ten opzichte van het laatste besluit van 22 maart 2021 relevante nieuwe feiten en omstandigheden voordoen die maken dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht kan worden uitgegaan. Daarvan is geen sprake. De gronden en argumenten die verzoeker in het verzoekschrift en de aanvulling daarop heeft aangevoerd voor zijn verzoek, zijn gronden en argumenten die hij tegen het laatste Dublin-besluit van 22 maart 2021 had kunnen aanvoeren. Hij heeft niet gesteld dat zijn situatie of de situatie in Frankrijk na dat besluit is veranderd.
7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
8. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat ook niet is gebleken van een situatie als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar. [3]
9. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bezwaar van verzoeker naar verwachting niet zal slagen. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Omdat verzoeker geen gelijk krijgt, heeft hij ook geen recht op een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. S.S. Mazaheri, griffier, op 3 januari 2022.
griffier voorzieningenrechter
de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788.
2.ABRvS, 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3405 en 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.
3.Bahaddar tegen Nederland, 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.