ECLI:NL:RBDHA:2022:9430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
NL20.14721 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en overmachtssituatie door coronapandemie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 29 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 29 september 2019 voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de ingebrekestelling van 2 juli 2020 prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet verstreken was door een overmachtssituatie die was ontstaan door de coronapandemie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de beslistermijn met zes maanden verlengd, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat de ingebrekestelling niet op tijd was ingediend.

In het verzet stelde de opposant dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting had geoordeeld en dat de ingebrekestelling niet prematuur was. Hij voerde aan dat de rechtbank het beroep te lang had laten liggen en dat dit in strijd was met het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat de behandeling zonder zitting terecht was, omdat het beroep eenvoudig was en de beslissing gebaseerd was op duidelijke rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. De rechtbank concludeerde dat de opposant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de uitkomst van de zaak zouden kunnen beïnvloeden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak. De rechtbank merkte op dat de opposant zijn geschil aan de rechter had kunnen voorleggen en dat de rechter op een deugdelijke manier had beslist. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14721 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.L.J. Reijnen).

Procesverloop

Opposant heeft op 29 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 29 september 2019 om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 11 maart 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. [1]

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De rechtbank heeft met de bestreden uitspraak het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit zonder zitting niet-ontvankelijk verklaard, [2] omdat de ingebrekestelling van 2 juli 2020 prematuur is. De beslistermijn was volgens de rechtbank bij het indienen van de ingebrekestelling nog niet verstreken omdat in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 er een overmachtssituatie was door de coronapandemie en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid daaropvolgend de beslistermijn van de asielaanvragen, waarvan de beslistermijn op 20 mei 2020 nog niet was verstreken, met zes maanden heeft verlengd.
Waarom is opposant het niet eens met de bestreden uitspraak?
2. Opposant stelt dat de rechtbank niet zonder zitting uitspraak had kunnen doen, omdat het ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur was. Naast dat de staatssecretaris heeft erkend dat de beslistermijn was verstreken en de ingebrekestelling dus niet prematuur was, stond op het moment van de ingebrekestelling niet vast dat er een overmachtssituatie was. De rechtbank heeft ten onrechte dit achteraf vastgesteld en geoordeeld dat dit de beslistermijn automatisch opschortte. Daar komt bij dat de rechtbank het beroep te lang heeft laten liggen, wat in strijd is met het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel. Daarbij is van belang dat andere beroepen vlak voor de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 16 december 2020 wel inhoudelijk zijn behandeld, waarbij de beroepen gegrond zijn verklaard en dwangsommen zijn vastgesteld. Met de bestreden uitspraak heeft de rechtbank opposant een effectieve rechtsgang ontzegt. [3]
Wat zijn de regels in verzet?
3. Verzet ziet op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van opposant. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. [4]
4. Daar komt bij dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan, omdat zo’n beroep vaak eenvoudig is. De rechter hoeft meestal slechts vast te stellen wanneer de aanvraag is ingediend en daarbij de wettelijke beslistermijn op te tellen. De rechter heeft wel de bevoegdheid om een beroep wegens niet tijdig beslissen op zitting te behandelen. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden als niet duidelijk is of de beslistermijn is overschreden en, of en voor hoelang, de beslistermijn moet worden opgeschort als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat zonder zitting in de bestreden uitspraak terecht is geoordeeld dat het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft onder verwijzing naar uitspraken van de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was. Door de coronapandemie in Nederland bevond de staatssecretaris zich van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 in een overmachtssituatie, waardoor van rechtswege de beslistermijn werd opgeschort voor de duur van twee maanden. [5] Dit betekent dat in het geval van opposant de beslistermijn eindigde op 29 mei 2020. De staatssecretaris heeft daarna echter rechtmatig de beslistermijn met zes maanden verlengd voor alle asielaanvragen, waaronder die van opposant, waarbij die termijn op 20 mei 2020 nog niet was verstreken. [6] De rechtbank heeft zich bij dit alles gebaseerd op rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, zodat duidelijk was dat én voor hoelang de beslistermijn was opgeschort. Dit maakt dat er geen twijfel bestond over dat de ingebrekestelling van 2 juli 2020 prematuur was.
6. Wat opposant in verzet aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 16 december 2020 over de overmachtssituatie pas geruime tijd na indiening van de ingebrekestelling is gedaan, betekent niet dat de rechtbank haar oordeel niet op deze uitspraak kon baseren. Dit betekent ook niet dat de overmachtssituatie niet van toepassing is op de zaak van opposant. Uit deze uitspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de overmachtssituatie de beslistermijn van alle asielaanvragen automatisch heeft opgeschort. Dit maakt verder dat er geen gewicht toekomt aan het standpunt van de staatssecretaris over of de ingebrekestelling wel of niet prematuur was én aan de omstandigheid dat de rechtbank de behandeling van het beroep heeft laten liggen in afwachting op die uitspraak. Dat rechtbanken in zaken die zijn gedaan voor de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 16 december 2020 tot andere uitkomsten zijn gekomen, betekent evenmin dat de rechtbank in de zaak van opposant niet heeft kunnen oordelen dat dat de ingebrekestelling van 2 juli 2020 prematuur was. De rechtbanken konden in die zaken nog geen rekening houden met de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, zodat van gelijke gevallen geen sprake is. De rechtbank gaat tot slot ook voorbij aan de stelling van opposant dat hem met de bestreden uitspraak een effectieve rechtsgang is onthouden. Daarbij merkt de rechtbank op dat opposant zijn geschil aan een rechter heeft kunnen voorleggen en de rechter daarop deugdelijk gemotiveerd heeft beslist. Dat de rechtbank dit heeft gedaan na vereenvoudigde behandeling maakt niet dat opposant geen eerlijk proces of effectief rechtsmiddel had, waarbij de rechtbank opmerkt dat opposant in verzet niet kenbaar heeft gemaakt gehoord te willen worden. [7]
Wat is de conclusie?
7. De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding anders te oordelen dan in de bestreden uitspraak. Het verzet is ongegrond, wat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Zie artikel 8:55b, eerste lid, en artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
3.Opposant doet daarbij een beroep op de artikelen 6 en 13 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2030, r.o. 1).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2949, r.o. 7, 7.2, 11.1 en 11.2).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3020, r.o. 3.2 - 3.4).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:84, r.o. 3.2).