ECLI:NL:RBDHA:2022:9427
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en toepassing van het 8+8-wekenmodel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak met betrekking tot zijn asielaanvraag. De opposant had op 5 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 27 juni 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak van 7 september 2020 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.
De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, omdat hij van mening is dat de rechtbank ten onrechte het 8+8-wekenmodel heeft gehanteerd. Hij stelt dat de staatssecretaris in zijn taskforce andere termijnen hanteert en dat het 8+8-wekenmodel niet rekening houdt met de beschikbaarheid van de vreemdeling en zijn advocaat. De rechtbank heeft overwogen dat het verzet zich beperkt tot de vraag of de uitspraak zonder zitting terecht is gedaan. De rechtbank concludeert dat de uitspraak zonder zitting kon worden gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant niet betwist dat het beroep gegrond is, maar enkel de opgelegde termijn. De rechtbank oordeelt dat de termijn in de eerdere uitspraak niet onnodig lang is en dat de opposant geen redenen heeft aangevoerd om aan de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter te twijfelen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.