ECLI:NL:RBDHA:2022:9427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
NL20.5881 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en toepassing van het 8+8-wekenmodel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak met betrekking tot zijn asielaanvraag. De opposant had op 5 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 27 juni 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak van 7 september 2020 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.

De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, omdat hij van mening is dat de rechtbank ten onrechte het 8+8-wekenmodel heeft gehanteerd. Hij stelt dat de staatssecretaris in zijn taskforce andere termijnen hanteert en dat het 8+8-wekenmodel niet rekening houdt met de beschikbaarheid van de vreemdeling en zijn advocaat. De rechtbank heeft overwogen dat het verzet zich beperkt tot de vraag of de uitspraak zonder zitting terecht is gedaan. De rechtbank concludeert dat de uitspraak zonder zitting kon worden gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant niet betwist dat het beroep gegrond is, maar enkel de opgelegde termijn. De rechtbank oordeelt dat de termijn in de eerdere uitspraak niet onnodig lang is en dat de opposant geen redenen heeft aangevoerd om aan de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter te twijfelen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5881 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke).

Procesverloop

Opposant heeft op 5 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 27 juni 2019 om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 7 september 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een termijn gesteld om opposant te horen en te beslissen op de asielaanvraag en bepaald dat hij aan opposant een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij de genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 7.500,-.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. [1]

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De staatssecretaris heeft niet tijdig op de asielaanvraag van opposant beslist. De rechtbank heeft met de bestreden uitspraak het beroep zonder zitting gegrond verklaard [2] en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken, vanaf de dag van bekendmaking van de uitspraak, een eerste gehoor te houden, en om, als de aanvraag van opposant overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen. De staatssecretaris moet in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak op de aanvraag beslissen.
Waarom is opposant het niet eens met de bestreden uitspraak?
2. Opposant stelt dat de rechtbank ten onrechte het 8+8-wekenmodel heeft gehanteerd. Zijn asielaanvraag is behandeld door de taskforce van de staatssecretaris, waarin de staatssecretaris andere termijnen hanteerde dan gebruikelijk. Daar komt bij dat bij het 8+8-wekenmodel het uitgangspunt was om rekening te houden met de beschikbaarheid van de vreemdeling, zijn advocaat en de medische dienst. In de praktijk houdt de staatssecretaris geen rekening met de beschikbaarheid van advocaat en de vreemdeling, zodat het 8+8-wekenmodel opposant heeft benadeeld.
Wat zijn de regels in verzet?
3. Verzet ziet op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van opposant. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. [3]
4. Daar komt bij dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan, omdat zo’n beroep vaak eenvoudig is. De rechter hoeft meestal slechts vast te stellen wanneer de aanvraag is ingediend en daarbij de wettelijke beslistermijn op te tellen. De rechter heeft wel de bevoegdheid om een beroep wegens niet tijdig beslissen op zitting te behandelen. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden als niet duidelijk is of de beslistermijn is overschreden en, of en voor hoelang, de beslistermijn moet worden opgeschort als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank zonder zitting uitspraak heeft kunnen doen op het beroep van opposant tegen het niet tijdig beslissen, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Opposant betwist niet dat het beroep gegrond is, maar enkel de termijn die de rechtbank de staatssecretaris heeft opgelegd om alsnog een besluit te nemen. De opgelegde termijn is echter gebaseerd op rechtspraak van de hoogste bestuursrechter en wat opposant aanvoert vormt geen reden om te twijfelen aan óf om af te wijken van deze rechtspraak. [4] De hoogste bestuursrechter is van oordeel dat de rechter bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig beslissen in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit dan de twee weken in de wet. [5] De wetgever biedt deze ruimte zodat de rechter een verantwoorde keuze kan maken tussen snelheid en zorgvuldigheid, waarbij de nadere termijn niet onnodig lang of onrealistisch kort is. Bij asielzaken houdt de rechter rekening met de complexe bestuurlijke procedure, de bovengrens van de beslistermijn in asielzaken van 21 maanden en het belang van een goede beoordeling vanwege het verbod op refoulement. In dit kader heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat het 8+8-wekenmodel passend kan zijn bij de behandeling van een asielaanvraag. [6] De rechtbank is van oordeel dat de termijn in de bestreden uitspraak niet onnodig lang is, nu rekening is gehouden met de bovengrens van de beslistermijn en de complexiteit van de asielaanvraag. Dat de aanvraag van opposant door de taskforce is behandeld en de staatssecretaris in de praktijk niet altijd rekening houdt met de beschikbaarheid van vreemdelingen en advocaten, maakt niet dat de termijn in de uitspraak onnodig lang is.
Wat is de conclusie?
6. De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding anders te oordelen dan in de bestreden uitspraak. Het verzet is ongegrond, wat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Zie artikel 8:55b, eerste lid, en artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2030, r.o. 1).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560, r.o. 4).
5.Zie artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560, r.o. 4.2.).