ECLI:NL:RBDHA:2022:9052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
09/119713-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van politieambtenaren met een mes, wederspannigheid en belediging met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van politieambtenaren, wederspannigheid en belediging. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 12 mei 2022 en 14 augustus 2021 in Leiden. De verdachte heeft op 12 mei 2022 met een mes gedreigd naar twee politieagenten, hoofdagent [slachtoffer 1] en aspirant [slachtoffer 2], die hem wilden aanhouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met een mes in zijn handen te lopen en dit dreigend omhoog te houden, de vrees bij de agenten heeft veroorzaakt dat hij hen zou neersteken. Dit werd als bedreiging met zware mishandeling gekwalificeerd.

Daarnaast was de verdachte op 14 augustus 2021 betrokken bij een incident waarbij hij zich verzette tegen zijn aanhouding door hoofdagent [slachtoffer 3] en brigadier [slachtoffer 4]. Tijdens deze aanhouding beledigde hij de agenten met kwetsende woorden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederspannigheid en belediging van een ambtenaar in functie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, zoals blijkt uit een psychologisch rapport. De verdachte heeft een geschiedenis van geweld en alcoholmisbruik, wat bijdroeg aan zijn gedrag tijdens de incidenten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 140 dagen opgelegd, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/119713-22; 09-278903-21 (ttz gevoegd); 09/049529-21 (tul); 09/126250-20 (tul) en 09/293147-19 (tul).
Datum uitspraak: 8 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.P.D. Visser naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 09-119713-22 (hierna: dagvaarding I) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Leiden, [slachtoffer 1] (hoofdagent bij politie Eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een mes in zijn handen te houden en/of met dit mes richting die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te lopen.
Aan de verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 09-278903-21 (hierna: dagvaarding II) ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Leiden, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 4] (brigadier van politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte, door
- zijn spieren aan te spannen en/of
- ( te proberen) zich los te rukken en/of
- schoppende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of
- ( met zijn vrije hand) te proberen een of meer voorwerpen te grijpen van de koppel
van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
2.
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Leiden, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankerjoden" en/of "kankerhonden" en/of "kankerwout", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, voor zover het gaat om feit 2 van dagvaarding II. Volgens de raadsman is met dat feit namelijk een klachtdelict ten laste gelegd, maar ontbreekt de daarvoor vereiste klacht in het dossier.
3.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Het ten laste gelegde feit is geen klachtdelict omdat het gaat om de belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten laste is gelegd een belediging die op grond van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht als strafverzwarend geldt ten opzichte van de eenvoudige belediging van artikel 266. Volgens artikel 269, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is het klachtvereiste niet van toepassing op zulke beledigingen.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I en II tenlastegelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022136597, van de politie eenheid Den Haag, Team Recherche, Leiden-Bollenstreek (doorgenummerd pagina 1 t/m 45):
1. Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 13 mei 2022, door [slachtoffer 1] , hoofdagent van de eenheid Den Haag, en [slachtoffer 2] , aspirant van de eenheid Den Haag, zover inhoudende (p. 7-8):
Op donderdag 12 mei 2022 kregen wij, verbalisanten, de melding om te gaan naar de [locatie 1] te Leiden. Wij kwamen bij de woning aan. Ik, verbalisant [slachtoffer 1] , klopte vervolgens meerdere keren aan. Wij zagen dat de verdachte de deur open deed en ging staan in de hal. Ik, verbalisant, [slachtoffer 1] , stond op dat moment ongeveer één meter van hem vandaan. Wij zagen dat hij vervolgens met zijn linkerhand naar zijn rug ging. Wij zagen dat hij zijn hand vervolgens weer terughaalde voor zijn lichaam. Wij zagen dat hij vervolgens een groot mes in zijn linkerhand had en dit dreigend omhoog hield.
Ik, verbalisant, [slachtoffer 1] , schrok van het mes. Wij voelden de angst dat de verdachte ons ging neersteken. Ik, verbalisant [slachtoffer 2] , was mij bewust van de kleine ruimte en ik probeerde direct weg te komen uit het portiek. Wij zagen dat hij achter ons aan liep met het mes in zijn hand. Wij waren genoodzaakt om afstand te creëren, door achteruit te lopen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , opgemaakt op 14 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 20):
Eerst kwam de politie binnen en toen liep ik het portiek uit. Ik toonde een mes en ik hoopte dat zij mij zouden neerschieten. Het is best wel een groot mes. Ik dacht dat die man zo zou schrikken, zijn wapen zou pakken en mij neer zou schieten.
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021263858, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, Basisteam Leiden-Noord (doorgenummerd pagina 1 t/m 48):
1. Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 14 augustus 2021, door [slachtoffer 3] , hoofdagent bij de eenheid Den Haag, en [slachtoffer 4] , brigadier bij de eenheid Den Haag, voor zover inhoudende (p. 4-5):
Op 14 augustus 2021 gingen wij, verbalisanten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , naar de Albert Heijn op de [locatie 2] in Leiden. Daar wilden wij de verdachte aanhouden ter zake van openbare dronkenschap. Wij pakten hem vast bij zijn armen en deelden mede dat hij moest meewerken. Wij voelden dat de verdachte zijn spieren aanspande en zich probeerde los te rukken van onze greep. De verdachte bleef zich verzetten tegen zijn aanhouding. Hij probeerde ons te schoppen en met zijn hand probeerde hij iets te grijpen van de koppel. Tijdens de aanhouding heeft de verdachte meerdere beledigingen geuit richting ons, verbalisanten. Ik, [slachtoffer 3] , hoorde dat hij meerdere keren schreeuwde: "Kankerjoden", "kankerhonden" en "kankerwout.”
2. De verklaring van de verdachte [verdachte] , afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022, voor zover inhoudende:
Op 14 augustus was ik in de Albert Heijn in Leiden. Ik moest van de politie mee naar buiten.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
Van bedreiging is sprake als uitlatingen en/of gedragingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Daarbij komt dat het opzet van de dader moet zijn gericht op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde.
De raadsman heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat bij de verbalisanten niet de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen ontstaan dat de verdachte, mede gelet op de beschonken toestand waarin hij verkeerde, hen daadwerkelijk zou steken. De verdachte heeft volgens de raadsman niet het opzet gehad om de verbalisanten te bedreigen.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verbalisanten plotseling werden geconfronteerd met een groot mes dat de verdachte, nadat hij de deur opende, achter zijn rug vandaan haalde. Verder is van belang dat de ruimte waarin de verbalisanten zich bevonden klein was en dat de verdachte met dat mes in hun richting bleef lopen totdat een geweldsmiddel (een taser) tegen hem werd ingezet. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder deze omstandigheden, ongeacht de toestand waarin de verdachte verkeerde, bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij door hem zouden worden neergestoken. Dat de verdachte daarnaast opzet had op het doen ontstaan van die vrees bij verbalisanten, vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat de politieagenten door zijn handelen zouden schrikken en dat hij hoopte dat zij hem vervolgens zouden neerschieten. De rechtbank acht daarmee de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding II
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich op 14 augustus 2022 heeft verzet heeft tegen zijn aanhouding en daarbij een verbalisant heeft beledigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan wat de verbalisanten daarover hebben verklaard in hun op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank acht de onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Leiden, [slachtoffer 1] (hoofdagent bij politie Eenheid Den Haag) en [slachtoffer 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met zware mishandeling, door zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een mes in zijn handen te houden en met dit mes richting die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te lopen;
Dagvaarding II
1.
hij op 14 augustus 2021 te Leiden, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en [slachtoffer 4] (brigadier van politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte, door
- zijn spieren aan te spannen en
- ( te proberen) zich los te rukken en
- schoppende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en
- te proberen een of meer voorwerpen te grijpen van de koppel van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
2.
hij op 14 augustus 2021 te Leiden, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankerjoden" en "kankerhonden" en "kankerwout".,;

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 140 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft daarnaast geëist dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat vanwege de duur van het voorarrest geen ruimte meer bestaat om nog een straf op te leggen. Een kader met bijzondere voorwaarden is daarentegen wel gewenst. De verdachte is gemotiveerd voor behandeling, maar kan zich niet vinden in de bijzondere voorwaarde dat hij zich moet laten opnemen in een zorginstelling en dat de opname een jaar duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van politieagenten met het doel zichzelf te laten doodschieten. Dit heeft hij gedaan zonder stil te staan bij de gevolgen die dat met zich brengt voor de agenten in kwestie. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid en belediging van politieagenten. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich bij herhaling -onder invloed van alcohol- uitermate agressief heeft gedragen richting politieagenten. De rechtbank vindt het dan ook zorgwekkend dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het recente verleden meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten in meerdere proeftijden liep.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het psychologisch rapport van 21 juli 2022. De psycholoog heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met borderline-kenmerken en sociale angstgevoelens, alsmede van een diepgewortelde verslavingsproblematiek. Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Daarom adviseert de psycholoog het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte aansluitend op de detentie te laten opnemen in een kliniek waarbij men bekend is met mensen met borderline-problematiek en verslavingsgevoeligheid, met van daaruit plaatsing in een begeleide woonvorm en ambulante therapeutische begeleiding.
In het rapport van de reclassering van 26 juli 2022 wordt geconcludeerd dat een behandeltraject noodzakelijk is, gelet de op de hoge kans op recidive en het gevaarrisico dat verdachte op dit moment voor zichzelf en anderen vormt. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijk straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank wijst in dit verband op het feit dat de verdachte eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd en daarvoor voorwaardelijke straffen heeft gekregen. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om zich bij herhaling opnieuw schuldig te maken aan fysiek en verbaal geweld. Het uitgangspunt zoals opgenomen in de LOVS-oriëntatiepunten acht de rechtbank daarom in dit geval onvoldoende passend. De rechtbank weegt in dit verband wel mee dat de verdachte te kampen heeft met de hiervoor genoemde problematiek, waardoor het ten laste gelegde hem in verminderde mate kan worden toegerekend. De verdachte heeft zonder twijfel behandeling nodig om de problematiek beheersbaar te maken zodat hij niet in herhaling valt. Daar staat echter tegenover dat niet kan worden gezegd dat de verdachte in het geheel geen verantwoordelijkheid draagt of kan dragen voor zijn gedragingen.
Op grond van de adviezen van de psycholoog en de reclassering is de rechtbank dan ook van oordeel dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 140 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met de oplegging van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Bijzondere voorwaarden
Als onderdeel van de bijzondere voorwaarden heeft de reclassering geadviseerd om de verdachte op voorhand te verplichten om bij een grote kans op risicovolle situaties, bij terugval in overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, zich eenmaal klinisch te laten opnemen voor de duur van maximaal 7 weken. De Hoge Raad heeft op 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1027) geoordeeld dat op grond van artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 10º, van het Wetboek van Strafrecht, als bijzondere voorwaarde bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, de opneming van de veroordeelde in een zorginstelling kan worden gesteld. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opname van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur, is gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter voorbehouden aan de rechter (vgl. HR 19 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:946). De officier van justitie heeft in dit verband voorgesteld de voorwaarde als volgt te wijzigen: “
Betrokkene laat zich bij [terugval in middelengebruik//verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld] tijdens het behandeltraject opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.”
De rechtbank is echter van oordeel dat de voorwaarde zoals voorgesteld door de officier van justitie nog steeds afbreuk doet aan het uitgangspunt dat het aan de rechter is voorbehouden om te beslissen wanneer zich de noodzaak voordoet van opneming in een zorginstelling. De rechtbank is daarom van oordeel dat de reclassering wel een indicatiestelling kan aanvragen, maar dat in geval van een indicatie voor een kortdurende klinische opname een procedure tot wijziging van de bijzondere voorwaarden nodig zal zijn.
Omdat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna genoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles overwegende acht de rechtbank na te melden deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden passend en geboden.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de vorderingen van 13 juli 2022 gevorderd dat de bij parketnummers 09-293147-19, 09-126250-20 en 09-049529-21, door de politierechter van de rechtbank Den Haag op respectievelijk 24 januari 2020, 27 november 2020 en 16 april 2021 voorwaardelijk opgelegde straffen, ten uitvoer worden gelegd wegens niet naleven van de algemene en bijzondere voorwaarden. Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht om de vordering ten aanzien van parketnummer 09-293147-19 af te wijzen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, met dien verstande dat de proeftijd van deze voorwaardelijke straffen wordt verlengd en de voorwaarden van deze voorwaardelijke straffen worden gewijzigd naar de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 26 juli 2022 (behoudens de voorwaarde dat cliënt zich voor de duur van één jaar moet laten opnemen in een kliniek).
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich, terwijl hij in meerdere proeftijden liep, schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, te weten de hiervoor bewezenverklaarde strafbare feiten. Daarmee heeft de verdachte de algemene voorwaarden overtreden. Daarnaast heeft de verdachte de bijzondere voorwaarden zoals gesteld in het vonnis van de politierechter op 27 november 2020, overtreden. Hij heeft zich onttrokken aan zijn behandeling door op 24 april 2022 weg te gaan uit de kliniek en is daarna ook niet meer verschenen bij de reclassering. De rechtbank ziet, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de strafmaat, en anders dan de raadsman, geen aanleiding om van de tenuitvoerleggingen af te zien. Wel zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging ten aanzien van parketnummer 09-293147-19 afwijzen. Het uitvoeren van een taakstraf acht zij op dit moment niet opportuun. De rechtbank zal daarom de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie toewijzen, voor zover dit de parketnummers 09-126250-20 en 09-049529-21 betreft en de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van respectievelijk drie maanden en drie weken, voor zover deze niet reeds ten uitvoer zijn gelegd. (De rechtbank begrijpt dat de verdachte van de onder parketnummer 09-126250-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden, reeds twee maanden heeft uitgezeten.)

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij de dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I
bedreiging met zware mishandeling
Dagvaarding II
ten aanzien van feit 1:
wederspannigheid
ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
140 (HONDERD EN VEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
20 (TWINTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor
op het adres Perzikweg 1-7, Leiden. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-zich laat opnemen in een nog nader te bepalen of een soortgelijke zorginstelling, te
bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing
.De opname start zo spoedig mogelijk na ontslag uit detentie. De opname duurt een jaar of zoveel
korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
-zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Forensisch Ambulant
Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor middelengebruik en psychische problematiek, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling. In het geval een grote kans bestaat op risicovolle situaties bij terugval in overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van de veroordeelde, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, kan een vordering of een verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden worden gedaan;
- verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke
opvang, zoals de Ontmoeting in Epe, of een vergelijkbare instelling, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
-werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
-geeft opdracht aan SVG Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 24 januari 2020 (parketnummer 09-293147-19);
wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 27 januari 2020 (parketnummer 09-126250-20).
wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 16 april 2021 (parketnummer 09-049529-21).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2022.