Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
19 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor belaging en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar. Het Hof had als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de veroordeelde zich moest houden aan aanwijzingen van de reclassering, inclusief mogelijke ambulante of klinische behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat deze voorwaarde in strijd was met artikel 14c, tweede lid, onder 10º van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat de beslissing over opname in een zorginstelling voorbehouden is aan de rechter. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze de woorden 'of klinisch' bevatte, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak benadrukt de noodzaak voor rechters om de voorwaarden voor reclassering en behandeling zorgvuldig te formuleren, zodat deze in overeenstemming zijn met de wet.