ECLI:NL:HR:2018:946

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
16/05600
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling t.z.v. belaging met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor belaging en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar. Het Hof had als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de veroordeelde zich moest houden aan aanwijzingen van de reclassering, inclusief mogelijke ambulante of klinische behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat deze voorwaarde in strijd was met artikel 14c, tweede lid, onder 10º van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat de beslissing over opname in een zorginstelling voorbehouden is aan de rechter. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze de woorden 'of klinisch' bevatte, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak benadrukt de noodzaak voor rechters om de voorwaarden voor reclassering en behandeling zorgvuldig te formuleren, zodat deze in overeenstemming zijn met de wet.

Uitspraak

19 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/05600
ARA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 oktober 2016, nummer 22/000500-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. van Wijk, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de in de strafoplegging voorkomende woorden "of klinisch", en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof een bijzondere voorwaarde heeft gesteld die onverenigbaar is met art. 14c, tweede lid, Sr.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "belaging" veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet melden bij de reclassering of een door de reclassering nader te bepalen instelling, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dat de veroordeelde zich voorts houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als die aanwijzingen inhouden dat de veroordeelde zich ambulant of klinisch moet laten behandelen.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden."
2.2.2.
Het bestreden arrest houdt onder het opschrift strafmotivering onder meer het volgende in:
"Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op een reclasseringsadvies van het Leger des Heils, d.d. 13 januari 2016 en een psychodiagnostisch onderzoek van Parnassia, d.d. mei/juni 2016 dat door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof is overlegd. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die hierin naar voren zijn gekomen, met name zijn autistische stoornis en zijn psychische gesteldheid als gevolg van suïcidale en depressieve klachten waarvoor hij ten tijde van het tenlastegelegde in behandeling was, is het hof van oordeel dat de verdachte dringend verdere professionele hulp en begeleiding nodig heeft en derhalve acht het hof een onvoorwaardelijke straf niet opportuun. Het hof betrekt hierbij dat zulks ook de uitdrukkelijke ter terechtzitting in hoger beroep uitgesproken wens van het slachtoffer is. Het hof zal om die reden een na te noemen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan een bijzondere voorwaarde verbinden, zodat de benodigde hulp aan de verdachte kan worden geboden."
2.3.
Art. 14c, tweede lid aanhef en onder 10º, Sr luidt:
"Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
10º opneming van de veroordeelde in een zorginstelling."
2.4.1.
Ingevolge art. 14c, tweede lid onder 10º, Sr kan de voorwaarde tot opneming van de veroordeelde in een zorginstelling slechts worden opgelegd voor een door de rechter te bepalen termijn. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur is voorbehouden aan de rechter (vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5449, NJ 2013/132).
2.4.2.
Gelet hierop is de door het Hof opgelegde bijzondere voorwaarde, hiervoor onder 2.2.1 weergegeven, voor zover deze de beslissing of, en voor welke duur, de verdachte zich gedurende de proeftijd onder klinische behandeling moet laten stellen, in handen legt van Reclassering Nederland, onverenigbaar met art. 14c, tweede lid onder 10º, Sr.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de in de hiervoor onder 2.2.1 weergegeven beslissing voorkomende woorden "of klinisch";
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 juni 2018.