ECLI:NL:RBDHA:2022:883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
NL22.967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 januari 2022, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat er geen zicht was op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Eiser was op 14 oktober 1993 geboren en had zijn zaak laten vertegenwoordigen door mr. M.M.E. Disselkamp. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden rondom de uitzetting onvoldoende concreet waren om te concluderen dat er zicht op uitzetting was. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en de staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.360 aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.967

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 14 oktober 1993 en de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije ontbreekt. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling van bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 september 2021 en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 januari 2022. [1] Deze beroepsgrond slaagt.
3. In voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft de Afdeling overwogen dat de presentaties vanaf maart 2020 hebben stilgelegen en dat er al zeer lange tijd geen laissez-passers zijn verstrekt om vreemdelingen vanuit bewaring uit te kunnen zetten. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat sinds de onder 2 benoemde uitspraak van deze rechtbank drie presentaties hebben plaatsgevonden en dat in de afgelopen weken zeven laissez-passers zijn verstrekt aan het IOM. [2] Ook worden eens per maand acht vreemdelingen gepresenteerd en heeft de consul verklaard bereid te zijn om te kijken of de frequentie van de presentaties per maand kan worden verdubbeld. Daarnaast is het vliegverkeer naar Algerije weer gedeeltelijk open. Verweerder heeft verder meegedeeld dat eiser gepland was voor een presentatie op 20 januari 2022, maar dat dit niet door kon gaan doordat eiser hier niet aan meewerkte. Inmiddels staat eiser gepland voor de volgende presentatie op 16 februari 2022.
Voornoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank volgt verweerder in zoverre dat de omstandigheid dat presentaties weer plaatsvinden, getuigt van een in enige mate coöperatieve opstelling van de Algerijnse autoriteiten. Dit is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor zicht op uitzetting mede bepalend of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. [3] In het geval van Algerije is op dit moment niet gebleken dat dergelijke medewerking wordt verleend, aangezien niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten – anders dan voorheen – daadwerkelijk laissez-passers verstrekken om vreemdelingen vanuit bewaring uit te kunnen zetten. Dat aan het IOM laissez-passers zijn verstrekt, maakt het voorgaande niet anders. Zoals verweerder ter zitting heeft onderkend, heeft een vertrek met het IOM, anders dan in deze zaak, immers een vrijwillig karakter.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep (reeds hierom) gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank zal dan ook de opheffing van de maatregel van bewaring bevelen, met ingang van heden, 3 februari 2022.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 23 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van 2 x € 130 (verblijf politiecel) en 21 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.360.
5. De rechtbank ziet verder aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 3 februari 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.360 (tweeëntwintighonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Internationale Organisatie voor Migratie.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:695.