ECLI:NL:RBDHA:2022:8729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
NL22.15594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en toekenning van schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 96 van de Vreemdelingenwet (Vw), was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van deze termijn niet gerechtvaardigd was en dat de maatregel van bewaring vanaf 19 augustus 2022 onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 700 toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende zeven dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser, ter hoogte van € 759, voor vergoeding in aanmerking gekomen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en vastgesteld dat er geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 mei 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5085. Vervolgens is al eerder een vervolgberoep ingediend. Uit de uitspraak van deze rechtbank van 12 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7120, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds dat moment de maatregel van bewaring rechtmatig is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ambtshalve beoordeling
4. Los van de beroepsgronden wordt het volgende overwogen. Het beroepschrift is op 11 augustus 2022 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 18 augustus 2022 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 24 augustus 2022 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. Noch uit de bewoordingen van artikel 96, eerste lid, van de Vw, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de daarin neergelegde bepaling kan worden afgeleid dat is beoogd dat de enkele overschrijding van de daarin genoemde termijn tot gevolg heeft dat de voortduring van de bewaring niet langer rechtmatig is. [2] De vraag of de overschrijding van deze termijn leidt tot onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring moet worden beoordeeld in het licht van de waarborg van artikel 5, vierde lid, van het EVRM. [3] Dit dient te worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij de aard en complexiteit van de zaak in aanmerking dienen te worden genomen. [4] Uit het arrest Singh tegen Tsjechië [5] van het EHRM [6] volgt voorts dat de relevante termijn ter beoordeling van de vraag of is voldaan aan een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming loopt vanaf de indiening van het beroepschrift tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank aan de betrokkene.
6. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het ontbreken van voortgang te maken heeft gehad met de aard of complexiteit van de zaak of andere bijzondere omstandigheden. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is daarom in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen.
7. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring reeds om deze reden gegrond is. Hiermee is de maatregel vanaf 19 augustus 2022, de eerste dag volgend op de dag waarop het vooronderzoek had moeten worden gesloten, onrechtmatig geweest. Aangezien de te beoordelen periode in dit vervolgberoep betrekking heeft op het voortduren van de bewaring vanaf 7 juli 2022, zal de rechtbank de beroepsgronden inhoudelijk beoordelen.
Beroepsgronden
8. Eiser stelt dat verweerder onzorgvuldig handelt door het verslag van het vertrekgesprek van 1 augustus 2022 niet aan het dossier toe te voegen. Mogelijk heeft eiser in dit gesprek aanknopingspunten gegeven waardoor verweerder actie had moeten ondernemen, en daarmee onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder handelt ook onzorgvuldig door in de voortgangsrapportage te vermelden dat in het vertrekgesprek op 11 augustus 2022 geen omstandigheden zijn aangevoerd naar aanleiding waarvan de maatregel niet langer zou mogen voortduren. In dit vertrekgesprek heeft eiser namelijk, in tegenstelling tot de voorgaande vertrekgesprekken, aangegeven dat hij wenst terug te keren naar Tunesië. Verder stelt eiser dat hij inmiddels contact heeft opgenomen met het IOM [7] om vrijwillig terug te keren, verweerder verzuimt dit te benoemen in de rapportage. Verweerder wekt in de voortgangsrapportage onterecht de indruk dat eiser zich niet coöperatief opstelt, aldus eiser.
9. In de voortgangsrapportage is opgenomen wat er uit het vertrekgesprek van 1 augustus 2022 is voortgekomen. Uit de voortgangsrapportage blijkt ook dat eiser, in tegenstelling tot wat hij stelt in de beroepsgronden, op 18 juli 2022 al de wens heeft geuit om terug te keren naar Tunesië. Deze veranderde houding van eiser is dus al eerder aan de orde gekomen en verweerder heeft daarom terecht gesteld dat in het vertrekgesprek van 11 augustus geen nieuwe omstandigheden zijn aangevoerd naar aanleiding waarvan de maatregel niet langer zou mogen voortduren. Ook blijkt uit de vertrekgesprekken en de voortgangsrapportage dat eiser, ondanks zijn wens om terug te keren, geen pogingen heeft gedaan om een identificerend document te overleggen. Eisers gestelde contact met het IOM blijkt op geen enkele wijze. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
10. Eiser voert aan dat verweerder niet voldoende voortvarend handelt door geen presentatie in persoon bij de autoriteiten van zijn land van herkomst gedaan te krijgen, nu eiser aangeeft terug te willen keren naar Tunesië. Verweerder laat hierdoor een zeer goede kans op de afgifte van een laissez-passer schieten en doet niet alles wat mogelijk is om eisers uitzetting zo snel mogelijk te realiseren. Van eiser mag niet verwacht worden dat hij een kansrijke brief aan zijn consul stuurt, omdat hij laaggeletterd is. Bij een afweging van alle belangen is de maatregel niet langer gerechtvaardigd te achten, aldus eiser.
11. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld om een laissez-passer te verkrijgen. Daarnaast heeft eiser de voortgang van die aanvraag ook deels zelf in de hand. Verweerder heeft in dat kader meermaals aan eiser meegedeeld dat hij zelf actie moet ondernemen om aan identificerende documenten te komen, maar daar kan ook het sturen van een brief aan zijn consul onder vallen. Dat eiser laaggeletterd is doet daar niet aan af, hij kan immers hulp vragen bij het opstellen van de brief. Er rust op eiser een medewerkingsplicht en uit het dossier blijkt dat hij daaraan geen gevolg geeft. In de voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 12 juli 2022 is al vastgesteld dat eiser zich niet heeft ingespannen om aan identificerende documenten te komen. Uit de verslagen van het vierde, vijfde en zesde vertrekgesprek blijkt dat deze houding van eiser niet is gewijzigd, ondanks zijn mondelinge wens om terug te keren naar het land van herkomst. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stellingen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en dat de maatregel na een belangenafweging niet langer gerechtvaardigd te achten is.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 19 augustus 2022 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
13. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 7 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 700.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 700 (zevenhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de
tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759
(zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD3827).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Sanchez Reisse tegen Zwitserland Het arrest van 21 oktober 1986, (9862/82, NJ 1988, 555).
5.Het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 25 januari 2005, (JV 2005/114).
6.Europees Hof voor de rechten van de mens.
7.Internationale Organisatie voor Migratie.