ECLI:NL:RBDHA:2022:7120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die de Tunesische nationaliteit claimt. De maatregel van bewaring was opgelegd op 10 mei 2022 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 7 juli 2022 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek dat aan de eerdere uitspraak ten grondslag lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring sindsdien niet onrechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat de vertrekgesprekken niet zorgvuldig zijn gevoerd, omdat deze in het Engels plaatsvonden zonder Arabische tolk, en dat er geen zicht is op uitzetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel het de voorkeur heeft om een vertrekgesprek met een tolk te houden, dit niet automatisch leidt tot onzorgvuldigheid. Eiser heeft aangegeven de regievoerder goed te hebben verstaan tijdens de gesprekken.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure rondom de laissez-passeraanvraag. De Tunesische autoriteiten hebben aangegeven dat de identiteit van eiser niet bevestigd kan worden, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan het verkrijgen van identificerende documenten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.12442

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 mei 2022 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft voortgangsgegevens overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 7 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5085, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat verweerder niet zorgvuldig handelt door de vertrekgesprekken in het Engels te houden in plaats van met een Arabische tolk en door tijdens het eerste vertrekgesprek, toen er nog sprake was van een lopende asielaanvraag, te spreken over vertrek naar het land van herkomst en het contacteren van de autoriteiten van het land van herkomst om een vervangend document te regelen. Volgens eiser is er gelet hierop geen zicht op uitzetting. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder niet voortvarend handelt door gedurende twee maanden een laissez-passeropdracht te verzenden en enkele vertrekgesprekken te houden.
5. Hoewel de rechtbank voorop stelt dat het altijd de voorkeur verdient om een vertrekgesprek te houden met behulp van een tolk in de moedertaal van de vreemdeling, is niet elk vertrekgesprek waarbij dat niet gebeurt om die reden onzorgvuldig. Het eerste vertrekgesprek op 6 mei 2022 is gehouden met behulp van een Arabische tolk. Tijdens het tweede vertrekgesprek op 3 juni 2022 heeft eiser aangegeven dat hij de regievoerder goed heeft verstaan en begrepen in het Engels. Uit het verslag van het derde vertrekgesprek op 20 juni 2022 blijkt niet dat eiser de regievoerder niet goed heeft verstaan in het Engels. Daarnaast blijkt uit het verslag van het eerste vertrekgesprek duidelijk dat de vragen van verweerder over de terugkeer naar het land van herkomst en het contacteren van de autoriteiten van het land van herkomst zijn gesteld onder het voorbehoud dat eisers asielaanvraag zou worden afgewezen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder niet zorgvuldig handelt.
6. Naast het voeren van deze vertrekgesprekken heeft verweerder op 11 mei 2022 een laissez-passeraanvraag doorgezonden naar de afdeling LP, heeft verweerder op 18 mei 2022 deze aanvraag toegezonden aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Tunesië en heeft verweerder op 25 mei 2022 en op 16 juni 2022 schriftelijk gerappelleerd naar de stand van zaken van deze aanvraag. Gelet hierop handelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend. Uit de enkele omstandigheid dat er tot op heden geen laissez-passer aan eiser is verstrekt, kan niet worden afgeleid dat er geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië bestaat.
7. De rechtbank maakt uit de voortgangsrapportage op dat de laatste stand van zaken (op 29 juni 2022) is dat de Tunesische autoriteiten hebben geantwoord dat eisers nationaliteit niet bevestigd kan worden. Dit is geen reden voor een ander oordeel aangezien op eiser een medewerkingsplicht rust en uit het dossier blijkt dat hij daaraan geen gevolg geeft. In de voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 mei 2022 is al vastgesteld dat eiser zich niet heeft ingespannen om aan identificerende documenten te komen. Uit de verslagen van het tweede en het derde vertrekgesprek blijkt dat deze houding van eiser niet is gewijzigd.
8. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.