ECLI:NL:RBDHA:2022:5085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
NL22.8136, NL22.8350 en NL22.8391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen terugkeerbesluit en ongegrondverklaring van maatregelen van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende, heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde maatregelen van bewaring en het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 3 mei 2022 een maatregel van bewaring heeft opgelegd, welke op 10 mei 2022 is opgeheven, maar waarbij een terugkeerbesluit is genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het terugkeerbesluit geen rechtsgevolgen heeft die niet al eerder zijn ontstaan, waardoor zij onbevoegd is om daarover te oordelen.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de maatregelen van bewaring ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat eiser zich niet voldoende heeft geïdentificeerd en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft de zware gronden die aan de maatregelen van bewaring ten grondslag liggen, als feitelijk juist beoordeeld. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij recht heeft op een lichter middel dan de maatregelen van bewaring, en zijn verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregelen van bewaring terecht zijn opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.8136, NL22.8350 en NL22.8391

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Op 10 mei 2022 heeft verweerder deze maatregel opgeheven en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd (bestreden besluit 2) en een maatregel van bewaring (bestreden besluit 3) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Eiser heeft tegen al deze besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 mei 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig in de zittingszaal. Als tolk is verschenen A. Tribak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
Bestreden besluit 2: het terugkeerbesluit
2. Verweerder heeft zich ter zitting desgevraagd op het standpunt gesteld dat besluit 2 onverplicht en ten overvloede is genomen. Dit omdat de meeromvattende beschikking van 30 november 2021 ook een terugkeerbesluit bevat, waaruit duidelijk het land van terugkeer volgt.
3. De rechtbank stelt vast dat de meeromvattende beschikking van 30 november 2021 op eisers asielaanvraag van 9 juni 2021, een terugkeerbesluit omvat. Uit dit besluit is voldoende duidelijk dat verweerder eiser heeft verplicht om terug te keren naar Tunesië. Niet is gebleken dat eiser de Europese Unie heeft verlaten, zodat dit besluit nog steeds van kracht is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit 2 geen rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder zijn ontstaan. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit 2 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank onbevoegd is om daarvan kennis te nemen. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit 2 behoeven dan ook geen bespreking.
Bestreden besluit 1 en 3: maatregelen van bewaring
4. Hoewel beide maatregelen van bewaring zijn gebaseerd op een andere wettelijke grondslag heeft verweerder aan beide besluiten dezelfde zware en lichte gronden ten grondslag gelegd, namelijk:
Als zware gronden, dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
En als lichte gronden, dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Deze maatregelen worden door de rechtbank dan ook samen beoordeeld. Wel is van belang dat de beoordeling ten aanzien van het bestreden besluit 1 slechts ziet op de vraag of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend omdat de maatregel, die bij dat besluit is opgelegd, inmiddels is opgeheven.
5. De rechtbank stelt vast dat zware grond 3a feitelijk niet wordt betwist. Eiser betwist zware grond 3b. Eiser voert aan dat hij naar België is vertrokken om daar met zijn Belgische vriendin te wonen. Verder stelt eiser dat het zeer aannemelijk dat hij een beroep kan doen op een declaratoir recht op basis van Chavez en dat dit niet onderzocht is. Dit laat echter onverlet dat eiser zijn asielverzoek niet heeft afgewacht en op 6 augustus 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Deze grond is dan ook feitelijk juist.
6. Daarnaast betwist eiser zware grond 3d. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet heeft gestaafd met documenten. De stelling van eiser dat hij zijn paspoort in Frankrijk is kwijtgeraakt leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft tijdens het gehoor van 3 mei 2022 verklaard dat hij zijn documenten in Parijs is kwijtgeraakt en dat hij hiervan geen aangifte heeft gedaan. Ook heeft hij verklaard dat hij geen nieuwe identificerende documenten heeft aangevraagd, omdat hij die niet nodig had. Als gevolg hiervan kan hij zich tot op heden niet identificeren. Eiser werkt daardoor onvoldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De omstandigheid dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken en nu wel kan meewerken aan onderzoek, biedt geen grond voor het oordeel dat eiser voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De zware grond 3d is feitelijk juist.
7. Eiser betwist verder zware grond 3e. Eiser voert aan dat de relevantie van deze grond moet worden getoetst. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke juistheid van deze grond niet wordt betwist. Daarbij komt dat verweerder in de maatregelen heeft gemotiveerd dat eiser door het opgeven van aliassen zijn terugkeer bemoeilijkt, dan wel frustreert.
8. Tot slot betwist eiser zware grond 3i. Eiser voert aan dat deze grond niet kan worden tegengeworpen omdat hij eind vorig jaar zou hebben aangegeven niet terug te willen naar Tunesië. Eiser voert verder aan dat in het proces-verbaal van gehoor van 10 mei 2022 staat dat eiser aangeeft dat hij wel gewoon teruggaat naar het land waar hij naar toe moet. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan bestreden besluit 1 ten grondslag heeft gelegd dat eiser op 18 juni 2021 en op 3 mei 2022 nadrukkelijk heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Tunesië en dat hij in Nederland wil blijven. Deze zware grond is dan ook feitelijk juist.
Aan het bestreden besluit 3 heeft verweerder tevens ten grondslag gelegd dat eiser tijdens het vertrekgesprek op 6 mei 2022 heeft aangegeven dat hij niet terug wil keren naar Tunesië. De enkele, eenmalige opmerking van eiser in het gehoor van 10 mei 2022 dat hij wel gewoon vertrekt en dat het niet uitmaakt naar welk land en dat hij er moe van wordt, leidt niet tot het oordeel dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij wel gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
9. De zware gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregelen van bewaring te dragen. Ook (reeds) de lichte grond dat eiser onvoldoende middelen van bestaan heeft (geen geld dan wel 20 à 25 euro) acht de rechtbank feitelijk juist en is verder niet gemotiveerd bestreden.
Lichter middel
10. Eiser voert tot slot aan dat verweerder met een lichter middel dan de maatregelen van bewaring had moeten volstaan. De enkele stelling in de aanvullende gronden van beroep dat de medische toestand van eiser lijkt te verergeren in bewaring is niet onderbouwd of geconcretiseerd. Verweerder had aanleiding om eiser in bewaring te stellen omdat vast staat dat hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Bovendien is verweerder zowel in het bestreden besluit 1 als in het bestreden besluit 3 gemotiveerd ingegaan op alle door eiser aangevoerde omstandigheden. Een andere, minder dwingende, maatregel dan bewaring kon daarom niet doeltreffend worden toegepast. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen bestreden besluit 2, het terugkeerbesluit.
12. De maatregel van bewaring (bestreden besluit 1) is terecht aan eiser opgelegd. De tenuitvoerlegging ervan is niet op enig moment voorafgaande aan de opheffing ervan onrechtmatig geweest. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De maatregel van bewaring (bestreden besluit 3) is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep hiertegen is ongegrond en daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd om van het beroep tegen bestreden besluit 2 kennis te nemen;
  • verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de bestreden besluiten 1 en 3, ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.