Datum uitspraak2 september 2022Publicatiedatum31 augustus 2022ZaaknummerAWB - 22 _ 3105InstantieRechtbank Den HaagTypeUitspraakRechtsgebiedBestuursrechtProcedures- Eerste aanleg - enkelvoudig
AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet verlenen van medewerking aan geschiktheidsonderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan een onderzoek naar zijn geschiktheid, na een eerdere constatering van alcoholmisbruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser weliswaar had deelgenomen aan het eerste onderzoek, maar het tweede onderzoek had geblokkeerd door geen toestemming te geven voor de verzending van het conceptrapport naar het CBR. De rechtbank oordeelde dat dit als een gebrek aan medewerking werd aangemerkt, waardoor de ongeldigverklaring van het rijbewijs gerechtvaardigd was. De eiser voerde aan dat hij zijn alcoholgebruik had gereduceerd en dat het verlies van zijn rijbewijs ernstige gevolgen had voor zijn werk als accountmanager. De rechtbank erkende de ingrijpende gevolgen voor de eiser, maar oordeelde dat er geen sprake was van een uitzonderlijk geval dat aanleiding gaf om de Regeling buiten toepassing te laten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.
Voetnoten
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 oktober 1999, zaaknummer H01.98.2026
3.Dit volgt uit artikel 97, vierde lid, van het Reglement rijbewijzen.
5.Als bedoeld in artikel 132, eerste lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Hierin staat dat diegene die zich op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid verplicht is zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel.
6.Op grond van artikel 132, tweede lid van de Wvw 1994. Hierin staat, voor zover van belang, dat, bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking, het CBR onverwijld besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Ook staat hierin dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
7.Artikel 134, derde lid, van de Wvw 1994 verklaart artikel 132 van overeenkomstige toepassing op het tweede onderzoek.
9.In artikel 24, aanhef en onder b, van de Regeling staat dat de betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid verleent indien hij niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
10.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:856.