ECLI:NL:RBDHA:2022:8723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet verlenen van medewerking aan geschiktheidsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan een onderzoek naar zijn geschiktheid, na een eerdere constatering van alcoholmisbruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser weliswaar had deelgenomen aan het eerste onderzoek, maar het tweede onderzoek had geblokkeerd door geen toestemming te geven voor de verzending van het conceptrapport naar het CBR. De rechtbank oordeelde dat dit als een gebrek aan medewerking werd aangemerkt, waardoor de ongeldigverklaring van het rijbewijs gerechtvaardigd was. De eiser voerde aan dat hij zijn alcoholgebruik had gereduceerd en dat het verlies van zijn rijbewijs ernstige gevolgen had voor zijn werk als accountmanager. De rechtbank erkende de ingrijpende gevolgen voor de eiser, maar oordeelde dat er geen sprake was van een uitzonderlijk geval dat aanleiding gaf om de Regeling buiten toepassing te laten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep op zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2022 met een beeld- en telefoonverbinding.
Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Ook was [A] aanwezig.
Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft aan eiser een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd omdat hij met een te hoog alcoholgehalte had deelgenomen aan het verkeer. R.A. Jokhoe, psychiater, heeft in zijn rapport geconcludeerd tot alcoholmisbruik. Eiser heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een tweede onderzoek. A. Brantsma, psychiater, heeft aan eiser een conceptrapport toegestuurd. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor verzending van het rapport naar verweerder. Volgens verweerder heeft eiser hierdoor niet de vereiste medewerking aan het onderzoek verleend. Verweerder heeft daarom het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Eiser is het hier niet mee eens.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij in zijn geheel niet zou hebben meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft aan beide oproepen om te verschijnen voor nader onderzoek gevolg gegeven. Hij heeft gebruik gemaakt van zijn recht op een tegenonderzoek. Alleen dit tweede onderzoek is niet ingestuurd naar het CBR. Het ingeroepen blokkeringsrecht voor het tweede onderzoek maakt enkel dat het eerste onderzoek als leidend dient te worden aangehouden. Bovendien heeft de psychiater aan het CBR medegedeeld dat bij het tegenonderzoek een conceptrapportage is opgemaakt. Deze was er niet geweest als geen sprake was geweest van medewerking. Zodoende staat vast dat eiser zijn volledige medewerking heeft verleend aan het hem door het CBR opgelegde onderzoek. Dit is anders in de door verweerder genoemde uitspraken van deze rechtbank [1] en de hoogste bestuursrechter [2] . Daar ging het om het niet verschijnen van de betrokkene. Ook wringt het dat hij pas een jaar na het blokkeren van het tweede onderzoek weer geschikt geacht kan worden. [3] Een rijbewijs is voor hem noodzakelijk. Hij werkt als accountmanager in de buitendienst en dient zijn klanten in de omgeving van Rotterdam te bezoeken. Het is niet mogelijk om dit allemaal met het openbaar vervoer te doen. Als hij zijn rijbewijs niet terugkrijgt wordt zijn contract niet verlengd. Daarnaast voert hij aan dat de onderhavige situatie hem zeer bewust heeft gemaakt van zijn handelen en dat hij zijn alcoholgebruik heeft gereduceerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Het betoog van eiser dat als het blokkeringsrecht is ingeroepen bij het tweede onderzoek, het eerste onderzoek als leidend dient te worden aangehouden, slaagt niet. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat als een betrokkene met een beroep op het blokkeringsrecht het CBR verhindert van de uitslag van het psychiatrisch onderzoek kennis te nemen, dit moet worden aangemerkt als het niet verlenen van de vereiste medewerking [5] . Verweerder is dan gehouden het rijbewijs ongeldig te verklaren. [6] Dit is niet anders in de situatie dat het tweede onderzoek wordt geblokkeerd [7] . In de uitspraak waarnaar verweerder heeft verwezen [8] heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat de betrokkene door gebruik te maken van het blokkeringsrecht ten aanzien van het tweede onderzoek naar zijn geschiktheid niet de vereiste medewerking heeft verleend aan dat onderzoek en dat het CBR dus gehouden was het rijbewijs ongeldig te verklaren. De hoogste bestuursrechter heeft ook overwogen dat het blokkeringsrecht er niet toe dient om, nadat de betrokkene zelf om een tweede onderzoek heeft verzocht, vervolgens, indien dit onderzoek niet het gewenste resultaat heeft, te voorkomen dat het CBR aan dat resultaat de met het oog op de verkeersveiligheid noodzakelijke gevolgen verbindt. Dit neemt niet weg dat de betrokkene het recht heeft af te wegen of hij al dan niet zijn privacygevoelige gegevens prijs zal geven aan derden en van zijn blokkeringsrecht gebruik te maken. De gevolgen hiervan dienen dan wel voor zijn rekening en risico te komen.
4. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van het niet verlenen van de vereiste medewerking zoals neergelegd in artikel 132, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994 in samenhang met artikel 24, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) [9] . Verweerder was derhalve gehouden te besluiten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser.
5. De rechtbank overweegt dat in zeer uitzonderlijke gevallen een rechter kan oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [10] Hoewel de gevolgen voor eiser ingrijpend zijn, omdat zijn contract mogelijk niet wordt verlengd, is naar het oordeel van de rechtbank van een zeer uitzonderlijk geval geen sprake.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 11 september 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8797.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 oktober 1999, zaaknummer H01.98.2026
3.Dit volgt uit artikel 97, vierde lid, van het Reglement rijbewijzen.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4006.
5.Als bedoeld in artikel 132, eerste lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Hierin staat dat diegene die zich op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid verplicht is zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel.
6.Op grond van artikel 132, tweede lid van de Wvw 1994. Hierin staat, voor zover van belang, dat, bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking, het CBR onverwijld besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Ook staat hierin dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
7.Artikel 134, derde lid, van de Wvw 1994 verklaart artikel 132 van overeenkomstige toepassing op het tweede onderzoek.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1066.
9.In artikel 24, aanhef en onder b, van de Regeling staat dat de betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid verleent indien hij niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
10.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:856.