ECLI:NL:RBDHA:2020:8797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet verschijnen bij tweede onderzoek naar alcoholgebruik

Op 11 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), vertegenwoordigd door mr. E. van Pernis-van der Wal. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van het CBR van 25 oktober 2019, waarbij zijn rijbewijs ongeldig was verklaard omdat hij niet was verschenen voor een tweede onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Eiser stelde dat hij door vergeetachtigheid de datum van het onderzoek had verward en dat hij niet moedwillig had verzuimd te verschijnen, aangezien hij zelf om het onderzoek had gevraagd.

De rechtbank overwoog dat het CBR eiser op de juiste wijze had opgeroepen voor het onderzoek en dat eiser verplicht was om te verschijnen. De rechtbank oordeelde dat een vergissing in de datum geen geldige reden van verhindering oplevert volgens de geldende regelgeving. Eiser had zijn rijbewijs nodig voor zowel werk als privé, maar de rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, omdat eiser niet de vereiste medewerking had verleend aan het onderzoek.

Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 september 2020, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (gemachtigde: mr: E.R. Weegenaar), eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van der Wal).

Procesverloop

Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 25 oktober 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven nadat partijen niet binnen een gestelde redelijke termijn hadden verklaard dat zij gebruik wilden maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs vanwege het niet verschijnen bij het tweede onderzoek naar het alcoholgebruik.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet voor het tweede onderzoek op 20 maart 2019 is verschenen omdat hij zich door vergeetachtigheid heeft vergist in de datum. Bovendien betreft het een onderzoek waarom eiser zelf had gevraagd, zodat niet waarschijnlijk is dat hij moedwillig niet is verschenen. Verweerder is ingevolge artikel 132, tweede lid van de Wegenverkeerswet (WVW) niet gehouden bij niet meewerken aan een (tweede) onderzoek op eigen verzoek over te gaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Bij eiser is geen sprake van actieve tegenwerking van het onderzoek en van verplichtingen. Eiser heeft zijn rijbewijs nodig voor werk en privé.
3. Artikel 132, eerste lid van de WVW bepaalt, voor zover relevant, dat diegene die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van deze wet dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, verplicht is zijn medewerking daaraan te verlenen.
Het tweede lid bepaalt, voor zover relevant, dat bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking het CBR onverwijld besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
Ingevolge artikel 134, derde lid van de WVW deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. Artikel 132 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 133, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen bepaalt, voor zover relevant, dat indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het afwezigheidsbericht tijd en plaats van het onderzoek door het CBR opnieuw worden vastgesteld tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
Artikel 24 van de Regeling rijvaardigheid en geschiktheid 2011 bepaalt dat betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking verleent aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op de voorgeschreven wijze heeft opgeroepen om te verschijnen voor het tweede onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat eiser gehouden was ook op de voor het tweede onderzoek bepaalde tijd en plaats te verschijnen en aldus zijn medewerking te verlenen. Deze verplichting volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 134, derde lid, in samenhang met artikel 132 WVW94. Een vergissing levert geen geldige reden van verhindering op als bedoeld in artikel 24 van de Regeling rijvaardigheid en geschiktheid. Zie ook Rechtbank Midden-Nederland 8 maart 2018, ECLI:NLRBMNE:2018:891 die oordeelt dat het vergeten een adreswijziging door te geven aan het CBR geen overmacht oplevert. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van het niet verlenen van de vereiste medewerking. Verweerder was derhalve gehouden te besluiten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker.
5. Het beroep is ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Powell-Koleva , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.