ECLI:NL:RBDHA:2022:8700
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van een Syrische vreemdeling met internationale bescherming in Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische vreemdeling, in beroep ging tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 3 juni 2022 besloten dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de eiser al internationale bescherming genoot in Duitsland, zoals blijkt uit het Eurodac-systeem. De eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat zijn asielvergunning in Duitsland in 2017 was verlopen en dat hij geen geldige verblijfsvergunning meer had. Hij stelde dat zijn vluchtelingenstatus van rechtswege was beëindigd omdat hij naar Syrië was teruggekeerd.
De rechtbank heeft de zaak op 28 juni 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de eiser nog steeds internationale bescherming genoot in Duitsland, ondanks het verlopen van zijn verblijfstitel. De rechtbank benadrukte dat zolang de status van de vreemdeling niet expliciet is ingetrokken of beëindigd, deze nog steeds internationale bescherming geniet. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat zijn vluchtelingenstatus van rechtswege was beëindigd door zijn terugkeer naar Syrië, aangezien hiervoor een besluit van de bevoegde autoriteiten nodig is.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. L.N. Kurzawa, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.