ECLI:NL:RBDHA:2022:8584
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank bij beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 12 oktober 2017 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris had hierop niet tijdig beslist. Eiser heeft op 27 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft uiteindelijk op 25 november 2021 de aanvraag ingewilligd en een verblijfsvergunning verleend. Op 1 december 2021 is er een dwangsombesluit genomen, waartegen eiser ook beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen onverbindend is verklaard. Echter, omdat de staatssecretaris inmiddels een besluit had genomen, verklaarde de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 379,50, omdat de wettelijke beslistermijn was overschreden. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet toekennen van een nadere bestuurlijke dwangsom ongegrond verklaard, omdat de maximale dwangsom al was vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.