ECLI:NL:RBDHA:2022:8583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
NL20.21315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank bij beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsombesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 22 november 2019 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris had pas op 8 januari 2021 een besluit genomen. Eiser had eerder, op 12 december 2020, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om kennis te nemen van het beroep, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen op dit punt onverbindend was verklaard door de hoogste bestuursrechter. Dit was in strijd met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels had beslist op de aanvraag van eiser. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het beroep tegen het niet toekennen van een bestuurlijke dwangsom ongegrond was, omdat verweerder tijdig had beslist op de aanvraag van eiser, rekening houdend met de periode van overmacht en de verlenging van de beslistermijn. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw, en werd openbaar gemaakt. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens was met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21315

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 12 december 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag van 22 november 2019.
Verweerder heeft op 24 december 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd en aan hem een verblijfsvergunning asiel verleend.
Op 2 maart 2021 heeft eiser gereageerd op het besluit van 8 januari 2021 en het beroep gehandhaafd.
Op 2 maart 2021 heeft verweerder een dwangsombesluit genomen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet in deze zaak uitspraak zonder zitting, omdat een zitting niet nodig is. [1] De rechtbank legt hierna uit waarom.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
3. In de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals deze gold van 11 juli 2020 tot 10 juli 2021, werd de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de rechter tegen het niet tijdig beslissen op asielaanvragen uitgesloten. Op 6 juli 2022 heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid tot het instellen van beroep in deze zaken onverbindend is, omdat het in strijd is met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [3] Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is van het beroep van eiser kennis te nemen.
4. Op 8 januari 2021 heeft verweerder alsnog een besluit op de aanvraag van eiser genomen en op 2 maart 2021 heeft verweerder een beslissing over de verschuldigdheid van een dwangsom genomen. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [4] De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [5] De rechtbank overweegt dat verweerder niet volledig aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen. Eiser is het er namelijk niet mee eens dat verweerder aan hem geen bestuurlijke dwangsom heeft uitgekeerd. Het beroep richt zich daarom mede tegen de besluiten van 8 januari 2021 en 2 maart 2021.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser op 22 november 2019 een asielaanvraag heeft ingediend. Dit betekent dat de zes maanden termijn voor verweerder om te beslissen op de aanvraag in beginsel op 22 mei 2020 zou zijn geëindigd. Eiser heeft op 24 november 2020 een ingebrekestelling aan verweerder gestuurd.
7. In de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 was echter sprake van een situatie van overmacht, waarin verweerder niet in staat was een besluit te nemen. [6] Overmacht heeft in die periode de termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig opgeschort. [7] In het geval van eiser is overmacht op 16 maart 2020 ingetreden, toen de termijn voor het nemen van een besluit nog niet was verstreken, en is op 16 mei 2020 geëindigd. Dat betekent dat overmacht de termijn voor het nemen van een besluit met twee maanden heeft opgeschort.
8. Bij besluit van 15 mei 2020 heeft verweerder de beslistermijn voor asielaanvragen met zes maanden verlengd, voor alle aanvragen waarbij die termijn op 20 mei 2020 nog niet was verstreken. [8] Aangezien de termijn om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser op 20 mei 2020 nog niet was verstreken, is deze met zes maanden verlengd. De beslistermijn eindigde op 22 januari 2021. Dit betekent dat verweerder op 8 januari 2021 tijdig op de aanvraag van eiser heeft beslist. Verweerder is aan eiser dan ook geen dwangsom voor het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag verschuldigd.
9. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het niet-toekennen van een bestuurlijke dwangsom kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen de besluiten van 8 januari 2021 en 2 maart 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2022:1810).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).
5.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
6.Uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2949).
7.Ingevolge artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.
8.Besluit met nummer WBV 2020/12, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, (Stct. 2020, nr. 26964). De Afdeling heeft deze verlenging van de beslistermijn rechtmatig gevonden (ECLI:NL:RVS:2020:3020).