ECLI:NL:RBDHA:2022:8583
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.M. Meijers
- J.C. de Grauw
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank bij beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsombesluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 22 november 2019 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris had pas op 8 januari 2021 een besluit genomen. Eiser had eerder, op 12 december 2020, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om kennis te nemen van het beroep, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen op dit punt onverbindend was verklaard door de hoogste bestuursrechter. Dit was in strijd met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels had beslist op de aanvraag van eiser. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het beroep tegen het niet toekennen van een bestuurlijke dwangsom ongegrond was, omdat verweerder tijdig had beslist op de aanvraag van eiser, rekening houdend met de periode van overmacht en de verlenging van de beslistermijn. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw, en werd openbaar gemaakt. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens was met de uitspraak.