ECLI:NL:RBDHA:2022:8347
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verblijfsvergunning aanvraag van een Afghaanse vreemdeling met gezondheidsklachten en de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de aanvraag van een Afghaanse vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. De vreemdeling verblijft sinds 1998 in Nederland en heeft een aanvraag ingediend op basis van humanitaire gronden, omdat hij niet kan terugkeren naar Afghanistan vanwege een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar het beleid dat van de vreemdeling verwacht wordt dat hij voldoende inspanningen verricht om te vertrekken naar een derde land. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beleidsregels niet tot onevenredige gevolgen voor de vreemdeling leiden, vooral gezien het feit dat er geen aanknopingspunten zijn voor banden met een derde land. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank wijst ook op de medische situatie van de vreemdeling, die een belangrijke factor is in de beoordeling van de aanvraag.