ECLI:NL:RBDHA:2022:8211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
21/2646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv over arbeidsgeschiktheid en ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ADL verzorgende/medewerker Thuiszorg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had zich op 14 mei 2018 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv heeft in een besluit van 29 juli 2020 vastgesteld dat eiseres per 23 juni 2020 arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 3 maart 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2022 behandeld, waarbij eiseres en een gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Eiseres heeft diverse medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij niet in staat is om te werken. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiseres op de datum van ziekmelding in staat was om ten minste één van de voor haar geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts B&B in overweging genomen en vastgesteld dat de beperkingen die eerder zijn vastgesteld nog steeds van toepassing zijn. Eiseres heeft geen nieuwe medische feiten aangedragen die de eerdere conclusies van het Uwv zouden kunnen weerleggen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering vanaf de datum van ziekmelding. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2020 (primair besluit) heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat zij per de datum ziekmelding op 23 juni 2020 arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk.
In het besluit van 3 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft in beroep nadere (medische) stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging
1. Eiseres werkte als ADL verzorgende/medewerkers Thuiszorg voor gemiddeld 33,98 uur per week. Eiseres heeft zich op 14 mei 2018 ziek gemeld. Tot 16 mei 2018 was zij in dienst bij [bedrijf] B.V..
2. Met het besluit van 18 juli 2019 heeft het Uwv in het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) bepaald dat eiseres met ingang van 19 september 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij per 13 mei 2019 in staat wordt geacht om meer dan 65% van het loon te verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd, namelijk 109%. Eiseres is op basis van een opgestelde FML [1] geschikt geacht voor de functies Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), Administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en Archiefmedewerker (SBC-code 315132). Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 september 2019 heeft het Uwv eiseres een uitkering op grond van de WW [2] toegekend vanaf 19 september 2019. Eiseres heeft zich vervolgens vanuit de WW ziek gemeld per 23 juni 2020.
3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij per 23 juni 2020 in staat is ten minste één van de functies die bij de EZWb voor haar geschikt zijn geacht, te kunnen verrichten, meer specifiek de functie administratief medewerker (document scannen). Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts B&B [3] van 19 februari 2021.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres stelt dat zij niet kan werken, ook niet in de voor haar geselecteerde functies. Er is al geconstateerd door de verzekeringsartsen van het Uwv dat zij beperkingen heeft met betrekking tot het staan, zitten en lopen. Zij kan daarnaast ook niet lang zitten omdat zij bij pijnklachten aan haar rechterbeen haar been onmiddellijk moet kunnen uitstrekken en soms moet gaan liggen. Vanwege de pijnklachten aan haar been slaapt zij ook heel slecht, waardoor zij overdag heel erg moe is en niet kan werken. Zij maakt zich veel zorgen om haar gezondheid, waardoor oogmigraine is ontstaan. Ter onderbouwing heeft zij een uitdraai van het huisartsjournaal van 24 maart 2021 en 28 april 2021 overgelegd met als bijlagen diverse overdrachtsbrieven van specialisten, waaronder oogarts, interventie radioloog en verpleegkundig specialist vasculaire malformatie (werkzaam in het Radboud UMC) en brieven van de polikliniek Orthopedie en van de afdeling Heelkunde. Aanvullend heeft eiseres per e-mail op 3 mei 2022 foto’s van haar rechterbeen, van medicatie, een brief van de specialist gastro-enterologie van 10 januari 2022, een brief van de neuroloog van 1 december 2021 en een brief van de anesthesioloog-pijnspecialist van 30 april 2021 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv handhaaft het bestreden besluit in beroep. Naar aanleiding van de door eiseres in beroep overgelegde medische stukken heeft het Uwv een aanvullend rapport overgelegd van de verzekeringsarts B&B van 7 september 2021. De verzekeringsarts B&B heeft de overgelegde stukken bestudeerd en is van mening dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten. De informatie over de aandoening aan het been was reeds bekend en de beperkingen die daarvoor eerder (bij de EZWb) vastgesteld zijn, zijn nog steeds passend. Ook gezien de brief van het Radboud UMC van 25 maart 2021. Verder blijkt uit deze brief dat behandeling van de beenklachten mogelijk is maar dat eiseres alle voorgestelde behandelingen heeft geweigerd. Uit de informatie van de oogarts blijkt dat er geen visusbeperkingen zijn. Zorgen maken over gezondheid levert geen beperkingen op omdat het niet gebaseerd is op een geobjectiveerde ziekte. Er zijn geen ziekten gemist, aldus de verzekeringsarts B&B.
De relevante wet- en regelgeving
6. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Met “zijn arbeid” wordt in artikel 19 ZW bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Dat is anders als iemand zich ziekmeldt na een EZWb en hij of zij na die EZWb niet opnieuw is gaan werken. In dat geval wordt met “zijn arbeid” bedoeld: gangbare arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de EZWb. Beoordeeld moet dan worden of de betrokkene (ten minste) één van de voor hem bij de EZWb geselecteerde functies kan verrichten. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [4]
De beoordeling van de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat het besluit van 18 juli 2019 in rechte vaststaat omdat tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De in het kader van de EZWb opgestelde FML en de daarop gebaseerde functies (Wikkelaar (nieuw en revisie), Administratief medewerker (document scannen) en Archiefmedewerker vormen daarom het uitgangspunt in deze procedure.
8. De rechtbank volgt het Uwv in de conclusie dat eiseres op 23 juni 2020 ten minste één van de voor haar bij de EZWb geselecteerde functies nog kon verrichten. Zij licht dit als volgt toe. Dat eiseres beperkingen heeft staat niet ter discussie. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapporten van 19 februari 2021 en 7 september 2021 echter voldoende gemotiveerd toegelicht dat de beperkingen die bij de EZWb zijn vastgesteld nog steeds passend zijn. Daarbij heeft hij betrokken de klachten die door eiseres naar voren zijn gebracht, de resultaten van het lichamelijk onderzoek dat op 10 december 2020 door een arts van het Uwv is verricht en de beschikbare medische informatie. In het rapport van de verzekeringsarts B&B van 19 februari 2021 is toegelicht dat het ziektebeeld met betrekking tot de vaatmalformatie in het rechteronderbeen niet is gewijzigd. Verder is duidelijk toegelicht dat er geen beperkingen zijn met betrekking tot het zicht. De oogarts heeft in zijn brief uitgelegd dat oogmigraine een goedaardige neurologische aandoening is die niets met het oog te maken heeft. De door eiseres in beroep overgelegde aanvullende informatie geeft geen aanleiding aan het voorgaande te twijfelen. De pijnklachten beschreven in de brief van de pijnpoli van 30 april 2021 hebben te maken met de reeds bekende vaatmalformatie van het rechterbeen. De medische stukken van afdeling gastro-enterologie van 10 januari 2022 en van de neuroloog van 1 december 2021 zien op een situatie van (ver) na de datum in geding en kunnen om die reden niet bij beoordeling worden betrokken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Functionele Mogelijkheden Lijst
2.Werkloosheidswet
3.Bezwaar en Beroep
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225.