2.2Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat het bouwplan op onderdelen strijd oplevert met het toepasselijke bestemmingsplan ‘Noordwijk Binnen’, omdat het bestemmingsplan ter plaatse geen gestapelde woningen en geen toename van het aantal woningen toelaat en enkele dakkapellen strijdig zijn met de toegestane bouwhoogte.
Verder zijn op basis van de dubbelbestemming ‘Beschermd Dorpsgezicht’ veranderingen in de gevelindeling - het plaatsen van dakkapellen en -ramen in de zijgevels - niet toegestaan. Volgens verweerder kan de omgevingsvergunning niettemin worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 4 en 9, van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Hierbij heeft verweerder betrokken dat het bouwplan niet in strijd is met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan, omdat de panden reeds de bestemming wonen hebben. Verder betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling en interne verbouwing, waarvan het effect op de ruimtelijke uitstraling minimaal is. De directe omgeving heeft de bestemming wonen.
De vergunninghouder dient zes parkeerplaatsen te realiseren, waar het bouwplan in voorziet. Dit heeft verweerder berekend op basis van het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeren’ en de ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’.
Op basis van de planregels voor de dubbelbestemming ‘Beschermd Dorpsgezicht’ en het bepaalde in de Erfgoedverordening, is advies ingewonnen van de monumentencommissie, de Stichting Dorp, Stad en Land (de Stichting). De Stichting heeft een positief advies uitgebracht, dat tevens een positief advies van de welstandscommissie inhoudt.
Voor wat betreft het handelen met betrekking tot een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f van de Wabo heeft verweerder voorts advies ingewonnen van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de minister), die heeft geadviseerd de gevraagde vergunning uitsluitend onder voorwaarden te verlenen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daar, kort samengevat, het volgende tegen aangevoerd. De belangenafweging tussen behoud van een rijksmonument enerzijds en wonen anderzijds, is ten onrechte in het nadeel van het rijksmonument uitgevallen. Uit het beleid van verweerder blijkt dat hij zich monumentenbehoud ten doel heeft gesteld en daar moet hij zich aan houden. Door dat niet te doen creëert verweerder rechtsongelijkheid. Eiser wijst er daarbij op dat de betreffende woning sinds januari 2016 driemaal van eigenaar is gewisseld, tegen een steeds hogere koopprijs en dat er wat hem betreft sprake is van speculatie. De vergunninghouder heeft verweerder bovendien voor een voldongen feit geplaatst door reeds voor de verlening van de omgevingsvergunning onomkeerbare werkzaamheden te verrichten en onderdelen (droogstellingen) van het monumentale pand te slopen. Hij vindt daarom dat de vergunningverlening niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verder stelt eiser dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Ook vreest eiser een onveilige verkeerssituatie. Realisatie van het bouwplan doet voorts af aan (de beleving) van de aantrekkelijkheid van de leefomgeving. Eiser vreest ten slotte voor precedentwerking.
Wat is de relevante regelgeving?
4. De voor deze uitspraak relevante regelgeving staat in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop. Niet ter discussie staat dat verweerder op grond van de onder 2.1 genoemde bepalingen, van het bestemmingsplan “Noordwijk-Binnen” kon afwijken. De rechtbank begrijpt uit het bestreden besluit dat verweerder wat betreft de zijgevelindeling voorts (impliciet) toepassing heeft gegeven aan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.Ook dat staat verder niet ter discussie.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. Daarbij moet verweerder beoordelen of verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Die strijd doet zich onder meer voor als een goed woon -en leefklimaat als gevolg van het bouwplan niet gewaarborgd is. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en overweegt daartoe als volgt.