ECLI:NL:RBDHA:2022:7965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke wet opschorting dwangsommen en niet tijdig beslissen op asielaanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers, waaronder een Somalische en drie Keniaanse nationaliteiten, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 2 november 2018, welke door verweerder op 5 oktober 2021 zijn afgewezen. De rechtbank ontving de beroepschriften van eisers op 25 oktober 2021. Op 18 maart 2022 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken en aangegeven dat er opnieuw op de aanvragen zal worden beslist. Eisers hebben hun beroepen gehandhaafd, gericht tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op de aanvragen van eisers, ondanks eerdere uitspraken van de rechtbank die verweerder opdroegen om binnen bepaalde termijnen te beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere ingebrekestelling van eisers zijn werking niet heeft verloren, en dat de huidige beroepen onder de uitzonderingsbepaling van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen vallen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na de intrekking van de bestreden besluiten nieuwe besluiten te nemen. Tevens is een dwangsom van € 500,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Verweerder is ook veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 569,25.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL21.16816, NL21.16818, NL21.16819 en NL21.16821

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Somalische nationaliteit,

Alias [eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Keniaanse nationaliteit, eiser
V-nummer: [nummer 1] ,
Mede namens zijn vrouw en dochters,

Sayyedah [eiser] ,

geboren op [geboortedatum 2] , van Keniaanse nationaliteit, eiseres 1,
V-nummer: [nummer 2] ,

[eiseres 2] ,

geboren op [geboortedatum 3] , van Keniaanse nationaliteit, eiseres 2,
V-nummer: [nummer 3] ,

[eiseres 3] ,

geboren op [geboortedatum 4] , van Keniaanse nationaliteit, eiseres 3,
V-nummer: [nummer 4] ,
Tezamen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Becks).

Procesverloop

Bij besluiten van 5 oktober 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 2 november 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 25 oktober 2021 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen.
Bij brief van 18 maart 2022 heeft verweerder medegedeeld dat de bestreden besluiten zijn ingetrokken en dat opnieuw op de aanvragen van eisers zal worden beslist.
Bij brief van 23 maart 2022 hebben eisers medegedeeld de beroepen te handhaven in die zin dat de beroepen zich nu richten tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van eisers.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Partijen zijn niet op de zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 2 november 2018 aanvragen gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen van eisers met de bestreden besluiten afgewezen als ongegrond.
2. Op 18 maart 2022 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken. Daarbij is aangegeven dat er nieuwe besluiten op de aanvragen zullen worden genomen, dat verweerder ernaar streeft dit binnen twaalf weken te doen, dat eisers deze beslissing in Nederland mogen afwachten en dat een proceskostenvergoeding wordt aangeboden van € 596,25.
3. Eisers hebben bij brief van 23 maart 2022 hun beroepen gehandhaafd en verzocht deze op te vatten als beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van de besluiten op de aanvragen. Eisers hebben hierbij verzocht om een termijn van vier weken te stellen voor het nemen van nieuwe besluiten op de aanvragen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Doordat verweerder de bestreden besluiten heeft ingetrokken, hebben eisers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten. De beroepen van eisers voor zover gericht tegen de bestreden besluiten zijn daarom niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank zal, gelet op het verzoek van eisers, de beroepen opvatten als gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van eisers van 2 november 2018.
6. Door op 18 maart 2022 de besluiten van 5 oktober 2021 in te trekken zonder nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen, heeft verweerder niet binnen de op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 gestelde termijn op de aanvragen van eisers beslist. De rechtbank stelt vast dat dit inmiddels het derde beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen is. Eisers hebben verweerder op 30 juli 2019 in gebreke gesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft het eerste beroep bij uitspraak van 23 december 2019 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers. [1] Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft het tweede beroep bij uitspraak van 22 maart 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers. [2] De rechtbank stelt vast dat eisers verweerder niet voorafgaande aan de derde beroepen niet tijdig in gebreke hebben gesteld.
7. Omdat verweerder ermee bekend was dat, na de intrekking van de besluiten van 5 oktober 2021, de situatie zou ontstaan dat op de aanvragen van 2 november 2018 niet tijdig is beslist, kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), redelijkerwijs niet van eisers worden gevergd dat zij voorafgaand aan de beroepen niet tijdig beslissen verweerder in gebreke hebben gesteld. De rechtbank zal de beroepen tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaren.
8. Verweerder heeft aangegeven dat eisers zijn uitgenodigd voor een aanvullend gehoor. Daarnaast is verzocht om het originele Department of Immigration document aan te bieden aan Bureau Documenten voor onderzoek. Gelet hierop en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020 [3] , draagt de rechtbank verweerder op om binnen een termijn van twaalf weken na de intrekking van 18 maart 2022 nieuwe besluiten te nemen.
9.1
Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking getreden. Op grond van artikel 1 van die wet zijn de speciale bepalingen uit Afdeling 8.2.4a van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw 2000. Het buiten toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a van de Awb betekent echter dat de vreemdeling met het instellen van een beroep niet tijdig beslissen niet kan bereiken dat er dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd.
9.2
Op 12 mei 2021 heeft de Afdeling geoordeeld dat de Tijdelijke wet in artikel 3 een uitzondering regelt op de hoofdregel van artikel 1. [4] Artikel 3 bepaalt dat artikel 1 buiten toepassing blijft als de wettelijke beslistermijn voor de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet al was verstreken en een vreemdeling verweerder voor die datum in gebreke heeft gesteld.
9.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voorliggende beroep tegen het niet tijdig beslissen niet valt onder de uitzondering van artikel 3, maar onder de hoofdregel van artikel 1 van de Tijdelijke wet. Verweerder stelt dat de eerder ingediende ingebrekestelling, met de uitspraak op het eerste beroep tegen het niet tijdig beslissen, zijn werking heeft verloren. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021.
9.4
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat de eerdere ingebrekestelling zijn werking heeft verloren. De rechtbank overweegt dat de ingebrekestelling niet alleen dient als voorwaarde voor toegang tot de rechter of als peildatum voor de vaststelling van verschuldigde bestuurlijke dwangsommen, maar ook dient om - niet in de laatste plaats - verweerder te bewegen om alsnog een besluit te nemen. Van belang is in het geval van eisers dat verweerder op het moment van instellen van de onderhavige beroepen nog altijd niet heeft beslist op de aanvraag en daarmee ook beide eerdere uitspraken van de rechtbank hierover heeft genegeerd. De procedures die eisers voor de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet hadden aangespannen om te zorgen dat verweerder op hun asielaanvragen zou beslissen zijn – anders dan in Afdelingsuitspraak van 12 mei 2021 – nog niet beëindigd. Het onderhavige beroep valt daarmee onder de uitzonderingsbepaling van artikel 3 van de Tijdelijke wet.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt. Gelet op het feit dat deze procedure al zo lang loopt en het stuk dat ertoe leidde dat verweerder vlak voor zitting de besluiten heeft ingetrokken al bijna twee maanden voor de intrekking was overgelegd, stelt de rechtbank de dwangsom vast op € 500,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 569,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift niet tijdig, met een waarde per punt van €759,- en een wegingsfactor 0,75).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de bestreden besluiten, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen gegrond;
- vernietigt de met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de intrekking van de bestreden besluiten op 18 maart 2022 nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 500,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijft, met een maximum van € 37.500, en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 569,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr.T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.24697.
2.NL20.14322 en NL21.1513.