1.4.Bij brief van 5 april 2019 hebben eisers verweerder verzocht om handhaving van de voorgeschreven regels op grond van de Wm en het Activiteitenbesluit. Daartoe voeren zij aan dat vergunninghoudster een type B inrichting drijft, zonder dat daarvoor een melding in de zin van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit is gedaan en voorts dat zij de in het Activiteitenbesluit gestelde (geluids)grenswaarden substantieel overschrijdt bij evenementen die worden gehouden op het terrein.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden afgewezen op de grond dat geen sprake is van het in werking hebben van een inrichting in de zin van de Wm type B of type C, zodat evenmin sprake is van een overtreding van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dan wel van de geluidgrenswaarden-tabel, behorend bij artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder aanpassing van de motivering. Verweerder heeft hiervoor verwezen naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie Gouda (de Commissie) van 22 februari 2021 en daarbij nadere informatie ten aanzien van het feitenonderzoek verstrekt. In het bestreden besluit is -voor zover voor de beoordeling thans relevant- het volgende overwogen. Ten aanzien van het onbebouwde deel van het terrein (middenterrein) stelt de Commissie dat dit geen inrichting is in de zin van de Wm, waarvan vergunninghoudster als drijver kan worden aangemerkt, nu niet aan alle drie de criteria van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm is voldaan. In dit geval is voldaan aan twee van de drie criteria: het is aannemelijk dat de bedrijvigheid van evenementenorganisatoren op het middenterrein bedrijfsmatig is nu dit, gelet op de aard en omvang ervan, boven een hobbymatig karakter uitstijgt en voorts vindt deze bedrijvigheid binnen een zekere begrenzing plaats. In navolging van de Commissie vindt verweerder echter niet dat deze bedrijvigheid “pleegt te worden verricht”, zodat aan het derde criterium niet is voldaan. Onder “pleegt te worden verricht” moet worden verstaan dat de bedrijvigheid met een zekere regelmaat of gedurende een bepaalde periode wordt verricht. De meeste evenementen vinden echter niet met een zekere regelmaat plaats of -als ze wel met een zekere regelmaat plaatsvinden- zijn te kortdurend om aangemerkt te kunnen worden als een bedrijvigheid “die pleegt te worden verricht”. Het middenterrein is dan ook geen inrichting als bedoeld in de Wm, aldus verweerder.
4. De rechtbank dient vooreerst ambtshalve te beoordelen of eisers belanghebbenden zijn zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Ingevolge dit artikel wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank stelt vast dat eisers [eiser 1] en [eiser 2] woonachtig zijn aan de [adres] [huisnummers 2] , nabij het terrein. Eiser [eiseres] woont aan de overzijde van het terrein, ten noorden van de [omgeving] . Gelet op de korte afstand van hun woningen tot het evenemententerrein, kunnen eisers allen als belanghebbenden bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
5. Eisers beperken het beroep tot het vereiste van stelselmatige ontplooiing van de activiteiten - in de terminologie van de Wm het “pleegt te verrichten”. Zij stellen zich
-samengevat- op standpunt dat ook aan dat vereiste is voldaan, zodat sprake is van een inrichting en voorts dat vergunninghoudster daarover zeggenschap heeft.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.