Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. Dit leidt er toe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen heeft als doel de verdeling van de woningvoorraad onder de vele woningzoekenden op een zo rechtvaardig mogelijke manier te regelen. Het verlenen van voorrang aan de één betekent namelijk dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan de weigeringsgronden uit het opgestelde beoordelingssysteem. Dit beleid is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 9 maart 2016. [2]
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder betoogd dat de woningmarkt momenteel op slot zit. De rechtbank begrijpt hieruit dat nagenoeg alleen in gevallen waarin sprake is van een zeer ernstige medische situatie een urgentieverklaring wordt verleend. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Er is ook geen sprake van dreigende dakloosheid voor eiseres of haar baby. Dat eiseres haar huidige woning te klein vindt om met een baby te verblijven maakt, ingevolge de door verweerder gehanteerde regels, niet dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem.
Ook de ligging van de woning betekent niet dat er een urgent huisvestingsprobleem is. Zoals verweerder stelt, wist eiseres toen zij deze woning huurde dat de woning dichtbij haar voormalige werkplek ligt. Daardoor was te voorzien dat eiseres zou worden geconfronteerd met haar bekende in de prostitutie werkende personen en met voormalige klanten. Eiseres heeft thans weliswaar een vangnet en begeleiding om afstand te nemen van het sekswerk, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat een urgentieverklaring noodzakelijk is. Zij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij die begeleiding niet zou kunnen krijgen in een andere woonregio. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat het zoekprofiel van eiseres beperkt is.
Het betoog van eiseres dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, slaagt niet. Uit artikel 8 van het EVRM vloeit geen positieve verplichting voort tot verstrekking van een urgentieverklaring. Het betoog van eiseres dat sprake is van schending van artikel 27 van het IVRK, slaagt evenmin. Deze bepaling bevat geen normen die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing door de rechter. Het is daarvoor niet voldoende concreet en behoeft nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de (de urgentieregeling in) Huisvestingsverordening in strijd is met andere internationale verdragen of de grondwet verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 22 februari 2022. [3]
Dit brengt de rechtbank tot de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres geschetste omstandigheden niet leiden tot onbillijkheden van overwegende aard waardoor verweerder gehouden was om, in afwijking van het opgestelde beleid, alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. De rechtbank acht hierbij van belang hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.