ECLI:NL:RBDHA:2022:7684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/09/528398 / HA ZA 17-273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkenrechtelijke geschillen tussen Bacardi en diverse expediteurs en logistieke bedrijven

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Bacardi and Company Limited en Bacardi-Martini B.V. (hierna: Bacardi c.s.) enerzijds en verschillende expediteurs en logistieke bedrijven anderzijds, waaronder F. Loendersloot Internationale Expeditie B.V. en Pure Handling B.V. De rechtbank heeft op 27 juli 2022 een eindvonnis gewezen in een bodemprocedure die zich richtte op merkinbreuk en onrechtmatig handelen met betrekking tot Bacardi-producten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voorshands moet worden vermoed dat Bacardi-producten in gedecodeerde staat zijn gebracht in de decodeerfaciliteit van Pure Handling, terwijl deze producten een douanestatus T2/AGD hadden. De rechtbank heeft de vorderingen van Bacardi c.s. tegen de gedaagden beoordeeld en heeft in het tussenvonnis van 17 maart 2021 reeds enkele bindende eindbeslissingen genomen. In het eindvonnis zijn de vorderingen van Bacardi c.s. tegen de gedaagden 1 tot en met 4 (Loendersloot c.s.) afgewezen, terwijl de vorderingen tegen Pure Handling zijn toegewezen. De rechtbank heeft onder andere stakingsbevelen opgelegd aan LI en Pure Handling, en heeft hen veroordeeld tot het verstrekken van informatie over hun activiteiten met betrekking tot Bacardi-producten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat LI aansprakelijk is voor de schade die Bacardi c.s. hebben geleden als gevolg van het inbreukmakend en onrechtmatig handelen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rolrechter op 27 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/528398 / HA ZA 17-273
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van

1.1. de rechtspersoon naar vreemd recht BACARDI AND COMPANY LIMITED,

te Valduz (Liechtenstein),
2.
BACARDI-MARTINI B.V., te Gouda,
eiseressen in de hoofdzaak en in de incidenten (hierna: eiseressen),
advocaat: mr. N.W. Mulder te Amsterdam,
tegen
1.
F. LOENDERSLOOT INTERNATIONALE EXPEDITIE B.V., tevens handelend onder de naam Flint Logistics, te Roosendaal,
2.
FLINT LOGISTICS B.V., te Roosendaal,
3.
FLINT WAREHOUSING B.V., voorheen handelend onder de naam F. Loendersloot Warehousing, te Roosendaal,
4.
LLOGS B.V., te Roosendaal,
5.
PURE HANDLING B.V., te Rotterdam,
6.
[gedaagde 6], te [plaats] (België),
gedaagden in de hoofdzaak en in de incidenten (hierna: gedaagden),
advocaat gedaagden 1 tot en met 4 en 6: mr. T. Geerlof te Rotterdam,
advocaat gedaagde sub 5: mr. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam.
Partijen blijven als volgt aangeduid:
- eiseressen afzonderlijk als Bacardi and Company en Bacardi-Martini en gezamenlijk als Bacardi c.s.;
- gedaagden 1 tot en met 4 gezamenlijk als Loendersloot c.s. en afzonderlijk als LI (gedaagde sub 1), Flint Logistics (gedaagde sub 2), Flint Warehousing (gedaagde sub 3) en Llogs (gedaagde sub 4);
- gedaagde sub 5 als Pure Handling en
- gedaagde sub 6 als [gedaagde 6].
Na het tussenvonnis van 17 maart 2021 (zie hierna) is de zaak voor Bacardi c.s. mede inhoudelijk behandeld door mr. M.W. Rensen, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 17 maart 2021 [1] (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- het vonnis van deze rechtbank van 31 maart 2021 [2] , gewezen naar aanleiding van een verzoek van Loendersloot c.s. en [gedaagde 6] aan de rechtbank om verbetering op de voet van artikel 31 Rv [3] van onderdeel 5.4 onder D van het dictum van het tussenvonnis (welk verzoek bij dat vonnis is afgewezen);
  • de akte houdende weerlegging voorshands vermoeden r.o. 4.40 Grey Goose partij van Pure Handling van 12 mei 2021, met productie PH-P08;
  • de akte houdende uitlating en overlegging aanvullende producties, tevens verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen van LI van 12 mei 2021, met producties GP35 tot en met GP39;
  • de antwoordakte uitlating voorshands vermoeden, tevens verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissing van Bacardi c.s. van 7 juli 2021 (in de zaak tegen Pure Handling);
  • de antwoordakte uitlating voorshands vermoeden, tevens akte overlegging producties en verzoek om terug te komen op vaststelling feiten van Bacardi c.s. van 7 juli 2021 (in de zaak tegen LI), met producties EP66 tot en met EP69;
  • de beslissing van de rechtbank, genomen naar aanleiding van een bezwaar van LI (van 7 juli 2021), inhoudende dat voornoemde antwoordakte het bestek van hetgeen Bacardi c.s. in het tussenvonnis is toegestaan te buiten gaat en de reactie op dat bezwaar van Bacardi c.s. (van 8 juli 2021), welke beslissing inhoudt dat de zaak naar de rolzitting van 1 september 2021 wordt verwezen voor het nemen van een reactieve akte door LI waarin zij mag reageren op alle door Bacardi c.s. bij eerdergenoemde antwoordakte overgelegde producties en op hetgeen daarover in die antwoordakte is opgemerkt;
  • de antwoordakte van LI van 1 september 2021, met producties GP40 tot en met GP46.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat voorshands moet worden vermoed dat in augustus 2016 in het Verenigd Koninkrijk in beslag genomen gedecodeerde Bacardi-producten voorzien van het merk Grey Goose, in gedecodeerde staat zijn gebracht in de decodeerfaciliteit van Pure Handling, terwijl zij douanestatus T2/AGD hadden, en die producten in die staat en met die douanestatus in de loodsen van LI opgeslagen hebben gelegen [4] . LI en Pure Handling zijn in de gelegenheid gesteld deze bewijsvermoedens te ontkrachten. Voorts zijn in het tussenvonnis provisionele voorzieningen getroffen door aan LI en aan Pure Handling stakingsbevelen op te leggen en is de exhibitievordering van Bacardi c.s. gedeeltelijk toegewezen.
Verzoeken om terug te komen op in het tussenvonnis genomen eindbeslissingen en aanvulling
2.2.
In de aktes na het tussenvonnis hebben partijen verzoeken gedaan om terug te komen op in het tussenvonnis genomen eindbeslissingen.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat zij in het verdere verloop van het geding in deze instantie is gebonden aan de in het tussenvonnis genomen bindende eindbeslissingen. De besliste geschilpunten zijn voor deze instantie afgedaan en dienen te worden bestreden in hoger beroep. Dit uitgangspunt berust op de goede procesorde en heeft een op beperking van het debat gerichte functie; er is geen plaats voor heropening van het debat over afgedane geschilpunten. Deze gebondenheid gaat echter niet zo ver dat de feitenrechter wordt gedwongen een einduitspraak te doen waarvan hij weet dat deze ondeugdelijk is. De eisen van een goede procesorde brengen evenzeer mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing, berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Deze uitzondering is een in voorkomend geval te hanteren correctiemechanisme om te voorkomen dat het eindvonnis berust op een onjuiste of ondeugdelijke grondslag, maar is niet bedoeld om partijen de mogelijkheid te bieden het debat te heropenen over een afgedaan punt [5] . Indien een verzoek om heroverweging van een bindende eindbeslissing geen beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag betreft, maar neerkomt op heropening van het debat met een bestrijding van die beslissing die in hoger beroep thuishoort (een verkapt intern appel), kan de rechtbank daaraan dus zonder meer voorbijgaan.
2.4.
De rechtbank gaat voorbij aan de verzoeken van partijen, die neerkomen op een heropening van het debat – grotendeels met argumenten die een herhaling van zetten vormen van hetgeen eerder is aangevoerd – met een bestrijding van de eindbeslissingen die in hoger beroep thuishoort (een verkapt intern appel).
2.5.
Het betoog van Pure Handling dat de rechtbank ongemotiveerd is heengestapt over een door haar gevoerd verweer deelt het lot van de hiervoor genoemde verzoeken. Pure Handling moet dit in appel aan de orde stellen.
Het voorshands vermoeden
In de zaak tegen Pure Handling
2.6.
Het voorshands vermoeden ziet op de in het tussenvonnis onder rechtsoverweging 2.38 bedoelde, in augustus 2016 in het Verenigd Koninkrijk in gedecodeerde staat in beslag genomen, partij met vijf pallets (3.600 flessen) Grey Goose Vodka die op 27 mei 2016 ‘ex Loendersloot’ aan de aldaar gevestigde onderneming Middlesex Wines Limited (MWL) is verkocht. In het tussenvonnis is overwogen dat, nu LI betrokken was bij de invoer in de Europese Unie van deze producten in mei 2016 en deze producten tot in juli 2016 in één van de loodsen lagen opgeslagen en in augustus 2016 in gedecodeerde staat in beslag genomen zijn, voorshands als vaststaand kan worden aangenomen dat deze producten, terwijl zij de douanestatus T2/AGD hadden, door MWL zijn gedecodeerd in de decodeerfaciliteit van Pure Handling. Nu niet uitgesloten kan worden dat de betreffende producten eerder, vóór aankomst in één van de loodsen van LI of na aankomst aldaar, terwijl zij nog de douanestatus T1 hadden, zijn gedecodeerd, dan wel na het verlaten van de opslag bij LI, is Pure Handling in de gelegenheid gesteld dit voorshands vermoeden te ontkrachten.
2.7.
Ter ontkrachting van dit voorshands vermoeden heeft Pure Handling verwezen naar het hieronder weergegeven stuk dat LI (bij akte van 12 mei 2021) als productie GP38 als één A4 heeft overgelegd. Pure Handling stelt dat zij van LI heeft begrepen dat uit dat stuk kan worden opgemaakt dat de betreffende Bacardi-producten al gedecodeerd waren toen deze in de loodsen van LI werden binnengebracht. De producten hebben dus niet het decodeerproces in de decodeerfaciliteit van Pure Handling doorlopen en daarmee is het voorshands vermoeden ontkracht, aldus Pure Handling.
2.8.
De productie waarop Pure Handling wijst, is geen volledige weergave van de
arrival noticeen de
inspection detailsen in de (wel) overgelegde delen zijn allerlei gegevens weggelakt. Wel stemt het in dit stuk genoemde referentienummer (11603063) overeen met het referentienummer dat wordt genoemd in de stukken waarop de rechtbank het voorshands vermoeden heeft gebaseerd. Dat is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat dit stuk betrekking heeft op dezelfde partij als de inbeslaggenomen partij waarop het door rechtbank aangenomen bewijsvermoeden betrekking heeft omdat uit die eerdere stukken het subnummer niet blijkt en het goed mogelijk is dat aan meerdere partijen hetzelfde referentienummer wordt toegekend met verschillende subnummers. Dit klemt te meer, nu het aantal ‘cases’ (1000) Grey Goose niet overeenkomt met de in het Verenigd Koninkrijk in beslag genomen partij (600). Of desalniettemin sprake is van dezelfde flessen Grey Goose, is voorts niet te achterhalen omdat identificerende gegevens, anders dan het referentienummer met subnummer, in het betreffende stuk onleesbaar zijn gemaakt, zoals de barcode, terwijl de noodzaak daarvan niet valt in te zien omdat die gegevens al bekend zijn uit producties EP24 en EP25 (overgelegd door Bacardi c.s.).
2.9.
De conclusie is dat Pure Handling het voorshands vermoeden niet heeft ontkracht.
In de zaak tegen LI
2.10.
Het voorshands vermoeden in de zaak tegen LI betreft dezelfde partij
Bacardi-producten als die waarop het voorshands vermoeden in de zaak tegen Pure Handling is gebaseerd. De rechtbank heeft voorshands aangenomen dat de opslag bij LI plaatsvond terwijl de betreffende Bacardi-producten gedecodeerd waren en in ieder geval gedurende een deel van de opslagperiode op douanestatus T2/AGD stonden. Dit vermoeden is niet ontkracht; LI heeft in haar akte van 12 mei 2021 te kennen gegeven het bewijsvermoeden niet te kunnen ontzenuwen.
De vorderingen
In de zaken tegen Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6]
2.11.
Gelet op hetgeen in het tussenvonnis is overwogen, moeten de vorderingen van Bacardi c.s. tegen Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6] worden afgewezen.
In de zaak tegen Pure Handling
2.12.
Nu Pure Handling het voorshands vermoeden niet heeft ontkracht, zal aan haar een stakingsbevel worden opgelegd als in het dictum verwoord. Nu reeds een voorlopig verbod was opgelegd, is het niet nodig een termijn in acht te nemen na betekening van dit vonnis. Wat de gevorderde dwangsommen betreft, zal worden aangesloten bij de beslissing ten aanzien daarvan in het tussenvonnis.
2.13.
In het tussenvonnis is vastgesteld dat Pure Handling niet zelf decodeert en daar ook geen opdracht toe geeft. Er is daarom geen grond voor toewijzing van de gevorderde opgave, voor zover deze betrekking heeft op ‘door of in opdracht van gedaagden’ gedecodeerde producten (onderdeel VI sub c van de vorderingen). De in onderdeel VI sub d) van de opgavevordering bedoelde werktuigen en materialen die bij het decoderen in decodeerfaciliteit van Pure Handling worden gebruikt, hebben Bacardi c.s. tijdens de descente kunnen zien. Dit is in het proces-verbaal van descente beschreven. Niet valt in te zien welk belang Bacardi c.s. daarnaast nog hebben bij die opgave. Dit hebben zij ook niet toegelicht.
2.14.
Voor het opleggen aan Pure Handling (als tussenpersoon) van een verplichting tot afdracht van nettowinst (onderdeel VII van de vorderingen) en het daartoe doen van opgave (onderdeel VI sub c) van de vorderingen) bestaat geen wettelijke grondslag. Nu Bacardi c.s. niet hebben toegelicht op welke grond Pure Handling (als tussenpersoon) kan worden verplicht tot vergoeding van schade, zal de vordering van Bacardi c.s. die hierop betrekking heeft, ook worden afgewezen.
2.15.
De rechtbank begrijpt de vordering van Bacardi c.s. strekkende tot oplegging van een gebod om (in beslag genomen) voorraad af te geven ter vernietiging dan wel bij wijze van schadevergoeding aldus dat deze alleen betrekking heeft op Bacardi-producten ten aanzien waarvan merkinbreukmakend is gehandeld. In het tussenvonnis is overwogen dat Pure Handling geen merkinbreuk heeft gemaakt. Ook deze vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
In de zaak tegen LI
2.16.
Gezien het tussenvonnis en hetgeen hiervoor is overwogen in de zaak tegen LI, zullen de als provisionele vordering opgelegde stakingsbevelen in de hoofdzaak worden toegewezen. Wel zal de rechtbank, zoals verzocht door Loendersloot c.s. en [gedaagde 6], het stakingsbevel aanscherpen ten opzichte van onderdeel 5.4 onder D van het dictum van het tussenvonnis door te bevelen dat LI haar logistieke dienstverlening voor derden met betrekking tot gedecodeerde Bacardi-producten voorzien van de merken Bombay Sapphire, Bacardi, Grey Goose en Martini moet staken en gestaakt moet houden
als deze producten douanestatus T2/AGD hebben of (wanneer het handelen bestaat uit invoer) krijgen[arcering rechtbank]. Teneinde eventuele verdere onduidelijkheid weg te nemen, zal in de opsomming van de merken tussen de merken het voegwoord ‘of’ worden toegevoegd (nu de
Bacardi-producten zijn voorzien van telkens één merk). De rechtbank ziet geen aanleiding om in het bevel ook in te voegen dat LI een definitief einde moet maken aan de logistieke dienstverlening voor derden met betrekking tot gedecodeerde Bacardi-producten met douanestatus T1, voor zover Bacardi c.s. aantonen dat aan het Class-criterium is voldaan. Dat van dergelijke dienstverlening sprake is geweest met betrekking tot een specifieke partij, is in deze zaak niet vastgesteld.
2.17.
Voor wat betreft de ingangsdatum van het stakingsbevel en de gevorderde dwangsommen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 2.12 heeft overwogen.
2.18.
Gelet op de inbreukmakende en onrechtmatige handelingen die in het tussenvonnis en in dit vonnis, wat betreft LI, zijn vastgesteld, zal de rechtbank LI veroordelen om aan Bacardi c.s. informatie te verstrekken, zoals in het dictum opgenomen, omtrent de omvang van de inbreuk/het onrechtmatige handelen en omtrent de opdrachtgevers en afnemers, zulks per merk waarop inbreuk wordt gemaakt dan wel inbreuk wordt gefaciliteerd of bevorderd.
2.19.
Opgave vanaf 1 januari 2003, zoals Bacardi c.s. vorderen, is niet toewijsbaar. De in voornoemde artikelen bedoelde informatieplicht kan zich niet uitstrekken over de periode vóór de eerst vastgestelde inbreuk op hun recht/vóór het eerst vastgestelde onrechtmatig handelen [6] . De rechtbank zal aansluiten bij de in het tussenvonnis vastgestelde data van eerste inbreuk/eerste onrechtmatig handelen. Dat, zoals Bacardi c.s. in randnummer 3.10 van de antwoordakte van 7 juli 2021 stellen, LI reeds in januari 2008 gedecodeerde
Bacardi-producten voorzien van het merk Bombay Sapphire, op T2/AGD, in haar loodsen heeft opgeslagen, vindt onvoldoende steun in de stukken waarnaar Bacardi c.s. verwijzen (waarin juli 2008 wordt genoemd). In het tussenvonnis is al vastgesteld dat LI onrechtmatig jegens Bacardi c.s. heeft gehandeld door in juni 2008 gedecodeerde Bombay
Sapphire-producten onder T2/AGD op te slaan.
2.20.
De rechtbank neemt bij het voorgaande in aanmerking dat uit de stukken die in deze procedure zijn overgelegd, kan worden afgeleid dat LI (in ieder geval) beschikt over de contactgegevens van (de) opdrachtgever(s) en (de) afnemer(s). LI heeft betwist dat zij daarnaast ook de beschikking heeft over de betreffende gegevens van (de) eindafnemer(s). Bacardi c.s. hebben hier niets tegen in gebracht dat wijst op het tegendeel. Tot het verstrekken van die informatie zal LI daarom niet worden verplicht. LI zal ook niet worden bevolen de ten behoeve van haar onder derden aanwezige voorraad van de in onderdeel VI sub a tot en met h) van de vorderingen) beschreven Bacardi-producten op te geven, nu LI onbetwist heeft gesteld dat er ten behoeve van haar geen Bacardi-producten bij derden worden opgeslagen. Rangschikking per opslaglocatie is daarom ook niet aangewezen. Verstrekking van faxnummers naast verstrekking van de overige contactgegevens van de opdrachtgever(s) van de afnemer(s) acht de rechtbank evenmin noodzakelijk.
2.21.
De opgave van winstgegevens is, gelet op de hierna te bespreken verplichting tot winstafdracht, toewijsbaar voor zover het gegevens betreft over winst behaald met merkinbreukmakende invoer ná 16 juli 2015. De winst betreft, anders dan Bacardi c.s. lijken te veronderstellen, niet de resultante van de verkoopprijs verminderd met de aankoopprijs en met de verkoop rechtstreeks verband houdende belastingen en kosten. Deze vorm van winst wordt immers gegenereerd door de opdrachtgevers van LI. De nettowinst van LI is gelegen in het tarief voor de invoer dat zij bij haar opdrachtgevers in rekening heeft gebracht/brengt (door LI aangeduid als
service fee) minus de in dit verband gemaakte kosten en verschuldigde belastingen. De vordering zal aldus worden toegewezen.
2.22.
LI zal de opgave moeten onderbouwen met relevante documenten en niet, zoals Bacardi c.s. vorderen, met
allerelevante documenten. Het doel van de verstrekking van kopieën van documenten is het verstrekken van bewijsstukken waaruit de juistheid van de opgegeven gegevens blijkt. LI moet dus voldoende documenten verschaffen om de juistheid van de opgave te kunnen verifiëren.
2.23.
Bacardi c.s. vorderen dat de opgave wordt opgesteld door de (register)accountant van LI en wordt vergezeld van door die accountant gecertificeerde kopieën van relevante documenten als hiervoor bedoeld. De rechtbank gaat uit van haar inmiddels vaste jurisprudentie dat een goedkeurende verklaring door een accountant een vorm van
assuranceis die een accountant niet kan bieden. Door een bevel daartoe te geven, kunnen er executieproblemen ontstaan.
2.24.
Het verweer van LI dat zij door de gevorderde opgave disproportioneel wordt belast, gaat niet op. De opgave sluit aan op het vastgestelde inbreukmakend en onrechtmatig handelen. Wel zal de rechtbank, omdat de opgave mogelijk aanzienlijk zal zijn in omvang, een termijn van drie maanden bepalen voor het voldoen aan die verplichting.
2.25.
De gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat die zal worden gematigd als vermeld in het dictum.
2.26.
Voor oplegging van een vertrouwelijkheidsregime ziet de rechtbank geen aanleiding, zo een dergelijk verzoek al in het verweer van LI moet worden geacht besloten te liggen.
2.27.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij de opgavevordering van Bacardi c.s. in de hoofdzaak niet aldus begrijpt (in de incidenten ligt dit anders) dat ook wordt gevorderd dat LI moet gedogen dat de juistheid en volledigheid van de in het kader van de opgave te verstrekken worden nagegaan in de informatie die in conservatoir bewijsbeslag is genomen.
2.28.
Bacardi c.s. vorderen ook afdracht van de nettowinst die LI heeft behaald met haar merkinbreukmakend handelen.
2.29.
Bacardi c.s. baseren deze vordering op, zo begrijpt de rechtbank, artikel 2.21 lid 4 BVIE. Zij betogen verder dat na een recent arrest van het Hof van Justitie (de rechtbank begrijpt dat Bacardi c.s. doelt op het Nikolajeva-arrest [7] ) voor toewijzing van een vordering tot winstafdracht op basis van genoemd artikel geen kwade trouw meer is vereist.
2.30.
De rechtbank volgt Bacardi c.s. hierin niet. Artikel 2.21 lid 4 BVIE [8] heeft betrekking op winstafdracht als punitieve maatregel
naastschadevergoeding [9] . Het Nikolajeva-arrest geeft uitleg aan artikel 13 lid 1 van de Handhavingsrichtlijn en daarmee aan de leden 1 en 2 van artikel 2.21 BVIE, niet aan het vierde lid van dat artikel. Dat betekent dat de rechtbank uit dient te gaan van bestaande jurisprudentie in de Benelux, op grond waarvan voor winstafdracht is vereist dat de merkinbreuk te kwader trouw is gepleegd.
2.31.
Bacardi c.s. stellen dat in deze zaak aan het vereiste voor kwade trouw is voldaan. Er is sprake van moedwillig, bewust, gepleegde merkinbreuk door LI en dat is volgens het arrest van het Benelux-Gerechtshof in de zaak Ondeo Nalco/Michel [10] voldoende voor het aannemen van kwade trouw, aldus Bacardi c.s.. Bacardi c.s. hebben er in dit verband op gewezen dat LI al heel lang weet dat haar als merkinbreuk gekwalificeerd handelen niet is toegestaan, zij daar door Bacardi c.s. ook nog eens expliciet op is gewezen, maar zij dat handelen niettemin niet heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden.
2.32.
Bacardi c.s. verliezen bij dit betoog uit het oog dat het Benelux-Gerechtshof in genoemd arrest ook heeft overwogen dat van desbewustheid van het inbreukmakend karakter van bepaald handelen geen sprake is indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt. Hieruit volgt dat zolang een standpunt in redelijkheid in rechte kan worden gevolgd, er nog geen sprake is van kwade trouw. Dit wordt pas anders als dat standpunt in redelijkheid niet meer vol te houden is.
2.33.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat LI vóór 16 juli 2015, de datum waarop het Hof van Justitie arrest wees in de zaak Top Logistics/Bacardi [11] , te kwader trouw was. Het verweer van LI dat van merkenrechtelijk invoeren geen sprake is als de douanestatus van de betreffende (in dit geval gedecodeerde) Bacardi-producten wordt omgezet van T1 naar T2/AGD kon toen, gelet op de prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie waren voorgelegd, niet als bij voorbaat kansloos worden aangemerkt. In geval van invoer als aan LI terecht verweten, is van kwade trouw dus pas sprake als de betreffende handeling is verricht ná 16 juli 2015.
2.34.
De stelling van LI dat geen causaal verband aanwezig is tussen de met de (in dit geval) invoer gegeneerde nettowinst en de merkinbreuk, op grond waarvan voor afdracht van die winst geen aanleiding zou bestaan, verwerpt de rechtbank. Voorop staat dat LI de betreffende winst ten onrechte heeft verkregen omdat zij niet tot het in eigen naam en voor eigen rekening invoeren van gedecodeerde Bacardi-producten voorzien van de merken Grey Goose en Bacardi had mogen overgaan. Aangenomen moet dus worden dat LI haar winst in deze heeft verkregen ten gevolge van de merkinbreuk.
2.35.
Nu tegen de gevorderde termijn waarbinnen tot winstafdracht moet worden overgegaan geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank die termijn in het dictum overnemen.
2.36.
Bacardi c.s. vorderen ook dat LI de nettowinst afdraagt die zij heeft genoten met haar onrechtmatig handelen. Dit onderdeel van de vordering baseert zij op artikel 6:104 BW [12] . Dit artikel geeft de rechter de mogelijkheid schadevergoeding te begroten op het bedrag van de winst die met een onrechtmatige daad of tekortkoming is behaald. Een dergelijke vordering tot schadevergoeding is alleen toewijsbaar indien LI meer of andere winst heeft genoten dan de winst die zij reeds op grond van het BVIE moeten afdragen. Bacardi c.s., op wie de stelplicht rust, hebben geen feiten en omstandigheden gesteld waar dit uit volgt. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
2.37.
LI is aansprakelijk voor de schade die Bacardi c.s. hebben geleden ten gevolge van het vastgestelde merkinbreukmakend en onrechtmatig handelen van LI. De ter zake gevorderde verklaring voor recht is dus toewijsbaar, met in achtneming van hetgeen hierna onder 2.39 zal worden overwogen. Het is voldoende aannemelijk dat Bacardi c.s. schade hebben geleden ten gevolge van de vastgestelde merkinbreuk en het vastgestelde onrechtmatig handelen. LI betwist dit ook niet. De rechtbank zal bepalen dat de schade nader moet worden opgemaakt bij staat en niet, zoals Bacardi c.s. ook vorderen, dat deze moet worden berekend aan de hand van de opgave. In de schadestaatprocedure kan (ook) vergoeding van wettelijke rente worden gevorderd, zodat de vordering ook in zoverre zal worden afgewezen.
2.38.
De verweren die LI al heeft gevoerd in reactie op de stellingen van Bacardi c.s. over door hen geleden schade, moeten in de schadestaatprocedure aan de orde komen.
2.39.
Voor zover het gaat om de periode ná 1 juli 2015 is er, in relatie tot merkinbreukmakend handelen, mogelijk sprake van cumulatie van de schade als gevolg van winstderving die LI zal moeten vergoeden en winst die zij zal moeten afdragen. Een dergelijke cumulatie is niet mogelijk [13] . De rechtbank zal daarom bepalen dat LI aansprakelijk is voor de schade geleden door inbreukmakend handelen ná 16 juli 2015, maar dat voor zover vergoeding van gederfde winst wordt gevorderd naast winstafdracht, niet meer dan een bedrag gelijk aan het grootste van die beide bedragen kan worden toegewezen.
2.40.
Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen hoe zij de vordering van Bacardi c.s. strekkende tot afgifte ter vernietiging/afgifte bij wijze van schadevergoeding interpreteert. Deze vordering van Bacardi c.s. is jegens LI toewijsbaar, zij het dat de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.20 is overwogen, het gebod zal beperken tot bij LI aanwezige voorraad, met inbegrip van de reeds in beslag genomen voorraad. De gevorderde termijn waarbinnen tot afgifte moet worden overgegaan, zal, als gevorderd, worden gesteld op uiterlijk één maand na betekening van dit vonnis.
2.41.
De omstandigheid dat LI de Bacardi-producten in kwestie die zij in voorraad heeft, houdt voor haar opdrachtgever(s), staat niet in de weg aan de gevorderde afgifte. Indien en voor zover afgifte ter vernietiging al vereist dat de producten moeten worden ‘veraccijnsd’, zoals LI stelt, staat dat hieraan naar het oordeel van de rechtbank evenmin in de weg.
2.42.
De gevorderde dwangsom is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze zal worden gematigd als na te melden.
2.43.
Tegen de vordering om te verklaren voor recht dat LI aansprakelijk is voor alle met de vernietiging gemoeide kosten, is geen verweer gevoerd, reden waarom deze zal worden toegewezen. Anders dan Bacardi c.s. vorderen, kan aan een verklaring voor recht geen dwangsom worden verbonden.
2.44.
Aan een beoordeling van het subsidiair gevorderde komt de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet meer toe.
2.45.
Het bezwaar van LI tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis gaat niet op. Het is niet goed voorstelbaar dat de gehele bedrijfsvoering komt stil te liggen als gevolg van toewijzing van de verboden, die een beperkte reikwijdte hebben, en toewijzing van de nevenvorderingen, die eveneens een beperkte reikwijdte hebben. Los daarvan staat de omstandigheid dat mogelijk ingrijpende gevolgen van executie van het vonnis moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Uitvoering ‘opgaveverplichting’ naar aanleiding van het tussenvonnis
2.46.
In haar antwoordakte van 7 juli 2021 (in de zaak tegen LI) brengen Bacardi c.s. nog naar voren dat de ‘opgave’ die LI in reactie op het tussenvonnis heeft gedaan, incompleet is en onduidelijkheden en onjuistheden bevat. Dit betekent, aldus Bacardi c.s., dat LI niet, althans niet volledig, aan het bevel dat de rechtbank haar gaf, heeft voldaan. Bacardi c.s. vragen de rechtbank om hiermee te doen wat zij geraden acht.
2.47.
De rechtbank ziet zonder toelichting, die ontbreekt, niet in hoe zij een oordeel over dit gestelde handelen van LI in moet passen in de vorderingen van Bacardi c.s.. Het ligt op de weg van Bacardi c.s. om de in het tussenvonnis aan LI opgelegde dwangsommen te gaan incasseren en, indien LI niet tot betaling daarvan wenst over te gaan, een executiegeschil te starten.
2.48.
Bacardi c.s. hebben ook niet gesteld dat de informatie die LI heeft verstrekt, grond vormt om de als provisionele voorzieningen opgelegde stakingsbevelen en, in lijn daarmee de nevenvorderingen, in dit eindvonnis in tijd of met een ander merk uit te breiden. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet overgaan.
Proceskosten in de hoofdzaak
2.49.
Vergelijking van het gevorderde met hetgeen is toegewezen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de proceskosten in de procedure tussen Bacardi c.s. en LI en in de procedure tussen Bacardi c.s. en Pure Handling moeten worden gecompenseerd in die zin dat Bacardi c.s., LI en Pure Handling ieder hun eigen kosten dragen.
2.50.
In de procedure tussen Bacardi c.s. en Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6] wordt Bacardi c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten die Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6] hebben gemaakt. Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6] vorderen een volledige proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv.
2.51.
In de zaak tussen Bacardi c.s. en [gedaagde 6] is geen sprake van handhaving van intellectuele eigendomsrechten als bedoeld in artikel 1019h Rv. De tegen [gedaagde 6] ingestelde onderdelen van de vordering van Bacardi c.s. zijn immers volledig gegrond op bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank zal daarom voor de proceskosten het liquidatietarief toepassen, hetgeen betekent dat een bedrag van € 2.172,-- voor toewijzing in aanmerking komt (30% van € 543,-- (tarief II) x 1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de descente en 1 punt voor de comparitie van partijen). Dit bedrag zal worden verhoogd met een bedrag van € 67,80 aan verschotten, zijnde griffierecht (eenvijfde deel van het door LI, Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6] gezamenlijk betaalde bedrag, zijnde € 339,--).
2.52.
Het proceskostenoverzicht van Loendersloot c.s. en [gedaagde 6] sluit op een bedrag van € 360.186,-- aan honoraria van de betrokken advocaten. Nu dit overzicht betrekking heeft op vijf (gedaagde) partijen, zal de rechtbank tot uitgangspunt nemen dat drievijfde deel van de totale kosten op Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs betrekking heeft (zijnde een bedrag van € 216.111.60). De door Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs betaalde verschotten bestaan uit een bedrag van € 203,40 aan griffierecht (drievijfde deel van het gezamenlijk door deze partijen betaalde bedrag van € 339,--).
2.53.
In de zaak tussen Bacardi c.s. enerzijds en Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs anderzijds vinden de vorderingen deels hun grondslag in de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs hebben voorgesteld het intellectueel eigendomsgedeelte van de zaak te schatten op 70%. Nu Bacardi c.s. hiertegen niets hebben ingebracht, zal ook de rechtbank daarvan uitgaan.
2.54.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de onderhavige zaak worden aangemerkt als een ‘complexe bodemzaak’ in de zin van de landelijk vastgestelde Indicatietarieven in IE-zaken. Deze Indicatietarieven betreffen uitsluitend de werkzaamheden van de advocaat/advocaten. Voor een ‘complexe bodemzaak’ geldt een indicatietarief, een bedrag dat als redelijk en evenredig wordt beschouwd, van maximaal € 35.000,--. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat er in deze zaak een descente heeft plaatsgevonden, aanleiding dit bedrag te verhogen tot € 40.000,--. De honoraria van de advocaten van Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs (70% van € 216.111,60) overstijgen dit bedrag. Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs hebben niet toegelicht waarom in deze zaak van voornoemd indicatietarief moet worden afgeweken, zodat de rechtbank de advocaatkosten aan de zijde van die gedaagde partijen tot op heden begroot op een bedrag van € 28.000,-- (70% van een bedrag van € 40.000,--).
2.55.
Voor het overige zal het liquidatietarief worden toegepast, hetgeen betekent dat een bedrag van € 488,70 voor toewijzing in aanmerking komt (30% van € 543,-- (tarief II) x 1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de descente en 1 punt voor de comparitie van partijen).
2.56.
De slotsom is dat aan Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs een bedrag van in totaal € 28.692,10 zal worden toegewezen (te weten € 28.000,-- + € 488,70 + € 203,40).
2.57.
Als gevorderd zullen de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Proceskosten in de incidenten
2.58.
In het overgrote deel van de vonnissen van deze rechtbank die zijn gevolgd op de door Loendersloot c.s., Pure Handling en [gedaagde 6] opgeworpen incidenten (zie rechtsoverweging 1.1 van het tussenvonnis), zijn de beslissingen over de proceskosten aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. De beslissingen over die kosten luiden als volgt.
2.59.
In het door Pure Handling opgeworpen incident tot zekerheidstelling worden Bacardi c.s., die inhoudelijk verweer hebben gevoerd en overwegend in het ongelijk zijn gesteld, veroordeeld in de kosten. Aan de zijde van Pure Handling worden deze kosten, in lijn met de Indicatietarieven in IE-zaken, begroot op een bedrag van € 1.000,--.
2.60.
In het door [gedaagde 6] opgeworpen bevoegdheidsincident en in het door hem (voorwaardelijk opgeworpen incident tot zekerheidstelling, zal de rechtbank de kosten compenseren omdat [gedaagde 6] wat betreft de bevoegdheid deels in het gelijk en deels in het ongelijk is gesteld en Bacardi c.s. inzake de zekerheidstelling geen verweer hebben gevoerd. Partijen dienen ieder hun eigen kosten te dragen.
2.61.
In het incident tot zekerheidstelling dat is opgeworpen door Loendersloot c.s, hebben Bacardi c.s., die inhoudelijk verweer hebben gevoerd, te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Bacardi c.s. worden daarom verwezen in de door Loendersloot c.s. gemaakte kosten, die de rechtbank begroot volgens de Indicatietarieven in IE-zaken, te weten op een bedrag van € 1.000,--.
2.62.
In het vrijwaringsincident dat is opgeworpen door Loendersloot c.s. en [gedaagde 6] hebben Bacardi c.s. te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Bacardi c.s. zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van Loendersloot c.s. en [gedaagde 6], die worden begroot volgens de Indicatietarieven in IE-zaken, te weten op een bedrag van € 2.500,--.
2.63.
In het door Loendersloot c.s. en [gedaagde 6] opgeworpen aanhoudingsincident worden Loendersloot c.s. en [gedaagde 6] als overwegend in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten. Aan de zijde van Bacardi c.s. worden deze kosten begroot volgens de Indicatietarieven in IE-zaken, te weten op een bedrag van € 2.500,--.
2.64.
De proceskostenveroordelingen zullen, als gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak ten aanzien van LI:
3.1.
beveelt LI met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis:
A. iedere inbreuk op het merk Grey Goose te staken en gestaakt te houden;
B. iedere inbreuk op het merk Bacardi te staken en gestaakt te houden;
C. de logistieke dienstverlening aan derden met betrekking tot gedecodeerde
Bacardi-producten die de douanestatus T2/AGD hebben of door invoer krijgen en zijn voorzien van de merken Bombay Sapphire of Bacardi of Grey Goose of Martini te staken en gestaakt te houden, waaronder in ieder geval begrepen de opslag en de invoer als direct vertegenwoordiger;
3.2.
bepaalt dat LI een dwangsom verbeurt van € 50.000,-- voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een hele gerekend) dat zij de onder 3.1 verwoorde bevelen overtreedt, met een maximum van € 5.000.000,--;
3.3.
veroordeelt LI om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis aan de raadsman van Bacardi c.s., mr. N.W. Mulder, een door haar, op haar kosten, opgestelde opgave te verstrekken, vergezeld van kopieën van relevante documenten (waaronder facturen, paklijsten, vrachtbrieven, foto’s, (e-mail)correspondentie, orders, orderbevestigingen, voorraadadministratie, aangiftes, (breuk)formulieren en douanestukken), van:
a. a) het aantal gedecodeerde Bacardi-producten voorzien van het merk Grey Goose met betrekking waartoe LI vanaf maart 2012 inbreukmakende handelingen heeft verricht (waaronder in ieder geval begrepen invoer in eigen naam en voor eigen rekening), zulks gerangschikt per jaar en per transactie, onder vermelding van het volledige adres/de volledige adressen, het telefoonnummer/de telefoonnummers van de opdrachtgever(s) en van de afnemer(s);
b) het aantal gedecodeerde Bacardi-producten voorzien van het merk Bacardi met betrekking waartoe LI vanaf juli 2009 inbreukmakende handelingen heeft verricht (waaronder in ieder geval begrepen invoer in eigen naam en voor eigen rekening), zulks gerangschikt per jaar en per transactie, onder vermelding van het volledige adres/de volledige adressen, het telefoonnummer/de telefoonnummers van de opdrachtgever(s) en van de afnemer(s);
c) het aantal gedecodeerde Bacardi-producten ten aanzien waarvan onrechtmatig is gehandeld, waaronder in ieder geval begrepen invoer als direct vertegenwoordiger en opslag op T2/AGD (ten behoeve van een derde/derden), van:
- producten voorzien van het merk Bombay Sapphire vanaf 1 juni 2008;
- producten voorzien van het merk Bacardi vanaf 1 juli 2009;
- producten voorzien van het merk Martini vanaf 1 mei 2014;
- producten voorzien van het merk Grey Goose vanaf 1 mei 2016,
zulks gerangschikt per jaar en per transactie, onder vermelding van het volledige adres/de volledige adressen, het telefoonnummer/de telefoonnummers van de opdrachtgever(s) en van de afnemer(s);
d) de op dag van het wijzen van dit vonnis onder LI aanwezige voorraad van de onder a) tot en met c) beschreven Bacardi-producten;
e) de hoeveelheid onder a) tot en met c) beschreven Bacardi-producten die op de datum van het opstellen van de opgave onderweg is naar LI, zulks gerangschikt per titularis;
f) de nettowinst die LI vanaf 16 juli 2015 heeft behaald met merkinbreukende invoer als bedoeld onder a) en b), gerangschikt per verleende dienst, waarbij onder nettowinst dient te worden verstaan het tarief voor die invoer dat LI bij haar opdrachtgevers in rekening heeft gebracht (door LI aangeduid als
service fee) minus de in dit verband gemaakte kosten en verschuldigde belastingen;
3.4.
bepaalt dat LI een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een hele gerekend) dat zij de onder 3.3 verwoorde veroordeling overtreedt, met een maximum van in € 2.500.000,--;
3.5.
veroordeelt LI om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de ten gevolge van het merkinbreukmakend handelen ná 16 juli 2015 genoten nettowinst als genoemd in 3.3 onder f) af te dragen aan Bacardi c.s. door overmaking op de derdenrekening van de advocaat van Bacardi c.s.;
3.6.
verklaart voor recht dat LI aansprakelijk is voor alle schade die Bacardi c.s. hebben geleden en nog lijden als gevolg van het inbreukmakende en onrechtmatige handelen van LI, voor wat betreft inbreukmakend handelen ná 16 juli 2015 behoudens in de vorm van winstderving, en bepaalt dat deze schade nader moet worden opgemaakt bij staat;
3.7.
gebiedt LI om binnen één maand na betekening van dit vonnis alle voorraden Bacardi-producten voorzien van de merken Grey Goose en Bacardi ten aanzien waarvan merkinbreukmakend is gehandeld en die zich onder LI bevinden dan wel onder LI in conservatoir beslag zijn genomen en zich thans nog onder haar bevinden, aan Bacardi c.s. op een door Bacardi c.s. te bepalen plaats om niet af te geven en over te dragen ter vernietiging,
3.8.
bepaalt dat LI een dwangsom verbeurt van € 5.000,-- voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een hele gerekend) dat zij aan dit gebod in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg geeft, met een maximum van € 1.000.000,--;
3.9.
verklaart voor recht dat LI aansprakelijk is voor alle met de vernietiging van de onder 3.7 genoemde Bacardi-producten gemoeide kosten;
3.10.
verklaart het bepaalde in 3.1 tot en met 3.5 en in 3.7 en 3.8 uitvoerbaar bij voorraad;
3.11.
compenseert de proceskosten in die zin dat Bacardi c.s. en LI ieder hun eigen kosten dragen;
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak ten aanzien van Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6]:
3.13.
wijst de vorderingen, voor zover gericht tegen Flint Logistics, Flint Warehousing, Llogs en [gedaagde 6], af;
3.14.
veroordeelt Bacardi c.s. in de proceskosten van [gedaagde 6], tot op heden begroot op een bedrag van € 1.696,80;
3.15.
veroordeelt Bacardi c.s. in de proceskosten van Flint Logistics, Flint Warehousing en Llogs, tot op heden begroot op een bedrag van € 28.692,10;
3.16.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak ten aanzien van Pure Handling:
3.17.
beveelt Pure Handling met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis de logistieke dienstverlening van het ter beschikking stellen van haar decodeerfaciliteit te staken voor zover daarin Bacardi-producten voorzien van het merk Grey Goose worden gedecodeerd op T2/AGD;
3.18.
bepaalt dat Pure Handling een dwangsom verbeurt van € 50.000,-- voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een hele gerekend) dat zij het onder 3.17 verwoorde bevel overtreedt, met een maximum van € 5.000.000,--;
3.19.
verklaart het bepaalde in 3.17 en 3.18 uitvoerbaar bij voorraad;
3.20.
compenseert de proceskosten in die zin dat Bacardi c.s. en Pure Handling ieder hun eigen kosten dragen;
3.21.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In de incidenten
3.22.
veroordeelt Bacardi c.s. in het door Pure Handling opgeworpen incident tot zekerheidstelling in de proceskosten van Pure Handling, begroot op een bedrag van
€ 1.000,--;
3.23.
compenseert de proceskosten in het door [gedaagde 6] opgeworpen bevoegdheidsincident in die zin dat Bacardi c.s. en [gedaagde 6] ieder hun eigen kosten dragen;
3.24.
compenseert de kosten in het door [gedaagde 6] opgeworpen incident tot zekerheidstelling in die zin dat Bacardi c.s. en [gedaagde 6] ieder hun eigen kosten dragen;
3.25.
veroordeelt Bacardi c.s. in de het door Loendersloot c.s. opgeworpen incident tot zekerheidstelling in de proceskosten van Loendersloot c.s., begroot op een bedrag van € 1.000,--.
3.26.
veroordeelt Bacardi c.s. in het door Loendersloot c.s. en [gedaagde 6] opgeworpen vrijwaringsincident in de proceskosten van Loendersloot c.s. en [gedaagde 6], begroot op een bedrag van € 2.500,--;
3.27.
veroordeelt Loendersloot c.s. en [gedaagde 6] in het door hen opgeworpen aanhoudingsincident in de proceskosten van Bacardi c.s., begroot op een bedrag van
€ 2.500,--;
3.28.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin, mr. J.E. Bierling en mr. M.E. Kokke en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 27 juli 2022.

Voetnoten

3.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.Zie de rechtsoverwegingen 4.40 en 4.56 van het tussenvonnis.
5.Vgl. onder meer Hoge Raad 26 november 2020, ECLI:NL:HR:2010:BN8521 en de in dat arrest genoemde eerdere jurisprudentie.
6.Onder meer Hoge Raad 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6095
7.HvJ EU 22 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:467
8.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)
9.vergelijk Rechtbank Den Haag 16 december 2009, IEF 8464, r.o. 2.4 en Rechtbank Den Haag 22 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7645 en Rechtbank Den Haag 22 september 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10375, r.o. 5.60
10.Benelux-Gerechtshof 11 februari 2008, ECLI:NL:XX:2008:BC6935.
11.HvJ EU 16 juli 2015, ECLI:EU:C:2015:497. Zie in dit verband ook rechtsoverweging 4.16 van het tussenvonnis.
12.Burgerlijk Wetboek
13.HR 14-04-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA5519, r.o. 3.3.5