ECLI:NL:RBDHA:2022:7601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
C/09/626586 / FA RK 22-1583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot beëindiging van het ouderlijk gezag in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2022 uitspraak gedaan over de vraag of het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind beëindigd moest worden. De moeder, die eerder uit beeld was geraakt en onbereikbaar voor hulpverlening, heeft positieve stappen gezet door een woning te regelen en weer naar school te gaan. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de moeder waren veranderd en dat het in het belang van het kind was om te onderzoeken wat de mogelijkheden waren voor contactherstel en samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor gezagsbeëindiging niet aanwezig waren en dat beëindiging van het ouderlijk gezag niet noodzakelijk was. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. De schriftelijke uitwerking van de beschikking volgde later.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/626586 /FA RK 22-1583
Datum uitspraak: 2 juni 2022
Beschikking van de enkelvoudige kamer
Geen ambtshalve beëindiging ouderlijk gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 10 maart 2022 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
-
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats]
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw 1]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. t. Grootenhuis, te Den Haag,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

[de vrouw 2]

hierna te noemen: de pleegmoeder.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het Raadsrapport d.d. 4 januari 2022
  • de brief van de Raad d.d. 10 maart 20202 met het verzoek van de gecertificeerde instelling d.d. 25 januari 2022.
Op 2 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de Raad;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • [begeleider] namens het Leger des Heils;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegmoeder.

Feiten

  • De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 30 juni 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 1 juli 2021 tot 1 juli 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
  • Sinds maart 2020 verblijft [minderjarige] bij de pleegmoeder.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt de rechtbank naar aanleiding van een verzoek van de gecertificeerde instelling te beoordelen of beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] noodzakelijk is.
De Raad heeft naar voren gebracht dat de moeder een belast verleden heeft en dat er sprake is van een lange hulpverleningsgeschiedenis waarbij zij zorgmijdend was en onvoldoende haar afspraken na kwam. Ten tijde van het verzoek tot onderzoek naar de gezag-beëindigende maatregel was de moeder al langere tijd uit beeld en onbereikbaar voor de hulpverlening. Inmiddels is er weer contact met de moeder. Ze heeft via het Leger des Heils een woning en ze gaat weer naar school. De moeder is bereikbaar, komt haar afspraken na en accepteert de hulpverlening. De omstandigheden en de zorgen zijn veranderd en het is op dit moment te vroeg om het gezag van de moeder te beëindigen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de pleegmoeder en zij is een belangrijk hechtingsfiguur voor hem. De komende periode moet bezien worden wat er mogelijk is in het contact tussen [minderjarige] en de moeder en welke rol de moeder kan spelen in het leven van [minderjarige] . De betrokkenheid van de moeder is van pedagogische meerwaarde voor [minderjarige] en wanneer de moeder in beeld blijft en meegenomen kan worden in beslissingen is een samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder mogelijk haalbaar, hetgeen het meest in het belang van [minderjarige] is.
De gecertificeerde instelling heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Het is fijn dat de moeder weer in beeld is en binnenkort zal het eerste bezoek tussen [minderjarige] en de moeder plaatsvinden. Er is een Word en Pictures verhaal gemaakt en de pleegmoeder heeft [minderjarige] hier ook op voorbereid. Het perspectief van [minderjarige] is echter duidelijk en de aanvaardbare termijn is verstreken. De pleegmoeder is een perspectief biedende plek en [minderjarige] zal niet meer terug gaan de moeder. Verlenging van de huidige kinderbeschermingsmaatregelen is niet passend omdat er niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing en dit zal zorgen voor onduidelijkheid en spanningen, ook in de samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder. Vanuit de gezagsbeëindigende maatregel kunnen de mogelijkheden in het contactherstel en de samenwerking ook verder worden onderzocht. De moeder heeft lange tijd onvoorspelbaar gedrag laten zien en [minderjarige] mag die onrust niet meer ervaren. Het is van belang dat er rust en duidelijkheid komt.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. De moeder heeft naar voren gebracht dat ze dakloos was en geen hulp had. Ze wilde [minderjarige] niet teleurstellen. Het is haar gelukt om weer een woning te regelen en naar school te gaan. De advocaat heeft naar voren gebracht dat de moeder weer bereikbaar is en een rol wil spelen in het leven van [minderjarige] . Het verstrijken van de aanvaardbare termijn betekent niet dat er ook moet worden overgegaan tot gezagsbeëindiging. Zowel de moeder als [minderjarige] zijn nog jong. Verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing hoeft geen onrust met zich mee te brengen en geen reden te zijn om over te gaan tot gezagsbeëindiging. Er wordt onvoldoende gekeken naar het belang van de moeder die een rol wil spelen in het leven van de minderjarige als gezaghebbende ouder. De advocaat verwijst daarbij naar de uitspraak van het Gerechtshof Den-Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:2582). In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat het, gelet op de positieve ontwikkeling van de moeder, te vroeg was om een gezagsbeëindigende maatregel toe te wijzen. Hierin wordt ook genoemd dat het gezag van de moeder er niet toe zal leiden dat de plaatsing van de minderjarige in het pleeggezin onder druk zal komen te staan. De moeder wil [minderjarige] niet van de één op de andere dag weer bij zich hebben. Het is van belang dat het contact eerst wordt opgebouwd en, als het niet mogelijk is dat [minderjarige] weer bij de moeder wordt geplaatst, er een vorm van co-ouderschap komt. De moeder heeft in het verleden niet altijd handige keuzes gemaakt, maar zij was nog jong en ze wil nu de gezaghebbende rol weer op zich nemen. Er is in een korte periode veel veranderd en de moeder verdient een kans om te laten zien dat ze die verantwoordelijkheid op zich kan nemen. De enkele constatering dat [minderjarige] gehecht is aan de pleegmoeder en dat de aanvaardbare termijn is verstreken is onvoldoende tegenover de bereidheid van de moeder om samen te werken en de positieve ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt. Een inbreuk op artikel 8 EVRM is dan niet gerechtvaardigd.
De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] en dat hij goed gehecht is. Het brengt onrust met zich mee voor de pleegmoeder als zij geen praktische zaken kan regelen voor [minderjarige] . De pleegmoeder vindt het van belang dat [minderjarige] de moeder leert kennen en dat er contact is.

Beoordeling

Op grond van artikel 1: 267, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek kan de gecertificeerde instelling, indien zij de mededeling van de Raad heeft ontvangen dat hij de rechtbank niet om gezagsbeëindiging zal verzoeken, de Raad vervolgens verzoeken het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. In dat geval kan de rechtbank de gezagsbeëindiging ambtshalve uitspreken.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:266, eerste lid, genoemde gronden niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de moeder langere tijd uit beeld is geweest en onbereikbaar was voor de hulpverlening, waardoor er geen contact was tussen de moeder en [minderjarige] . Inmiddels heeft de moeder echter positieve stappen gezet en laten zien dat ze in staat is om samen te werken met de hulpverlening en gezondere keuzes te maken. De moeder heeft weer een woning, gaat naar school, is bereikbaar en komt haar afspraken na. Ze wil een rol spelen in het leven van [minderjarige] en op korte termijn zal gewerkt worden aan contactherstel. De rechtbank overweegt dat de aanvaardbare termijn weliswaar is verstreken en het perspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder ligt, maar dat het in het belang van [minderjarige] is dat er de komende periode wordt gekeken wat er mogelijk is voor de moeder als gezaghebbende ouder en of er een goede samenwerking tussen de moeder en pleegmoeder tot stand kan komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beëindiging van het gezag niet noodzakelijk is en zal niet ambtshalve daartoe overgaan.

Beslissing

De rechtbank:
acht beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder niet noodzakelijk.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022 door mr. D.G.J. Dop, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.