Overwegingen
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
1. Eiser stelt [Naam] te heten, de Congolese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [Geb. datum] 2001. Hij heeft op 12 oktober 2017 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op 13 september 2019 is deze aanvraag afgewezen. Tegelijkertijd is aan eiser, in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw, voorlopig uitstel van vertrek verleend tot 13 maart 2020. Bij uitspraak van 13 oktober 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard.
2. Bij besluit van 13 maart 2020 heeft verweerder, in afwachting van de ambtshalve beoordeling op grond van artikel 64 van de Vw, opnieuw voorlopig uitstel van vertrek verleend tot uiterlijk 13 september 2020.
3. Bij besluit van 23 juni 2020 heeft verweerder eisers asielaanvraag opnieuw afgewezen. De gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn niet geloofwaardig bevonden. Uit het visum informatiesysteem van de Europese Unie (EU-Vis) blijkt namelijk dat eiser in Spanje een paspoort heef overgelegd waaruit volgt dat hij [Naam] heet, de Keniaanse nationaliteit bezit en is geboren op [Geb. datum 2] 1990. Dit besluit staat in rechte vast.
4. Op verzoek van verweerder heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 16 september 2020 een advies uitgebracht. Eiser lijdt aan diabetes mellitus type I en PTSS. Eiser weigert de noodzakelijke medicatie (insuline en psychofarmaca) en behandeling in het ziekenhuis. Daar zich ondanks deze weigering geen ernstige problemen hebben voorgedaan, wordt een medische noodsituatie op korte termijn niet verwacht. Desondanks kan een medische noodsituatie op korte termijn ook niet geheel worden uitgesloten. Volgens het BMA kan eiser reizen, mits - voor zover hier van belang - voorafgaande aan de reis wordt geregeld dat een directe fysieke overdracht van eiser aan een internist en schriftelijke overdracht van de medische gegevens op de luchthaven plaatsvindt.
5. Op 20 oktober 2020 heeft het BMA een aanvullend advies uitgebracht. Daarin concludeert BMA, kort gezegd, dat de medische zorg die eiser nodig heeft in Kenia aanwezig is.
6. Verweerder heeft bij het primaire besluit, onder verwijzing naar de adviezen van het BMA, geoordeeld dat aan eiser geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw wordt verleend. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de overdracht van eiser voorafgaand aan het vertrek van eiser zal worden geregeld door de Afdeling Bijzonder Vertrek van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Daartoe zal contact worden gelegd met een internist van het [naam ziekenhuis] in [plaatsnaam] en afspraken worden gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Zolang de medische overdracht niet is geregeld, zal eiser niet worden uitgezet.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder aanvullend overwogen dat verweerder er, op basis van de adviezen van het BMA, van uit mag gaan dat de voor eiser noodzakelijke medische zorg niet alleen aanwezig is in Kenia, maar dat deze voor eiser ook beschikbaar en toegankelijk is. Verder overweegt verweerder opnieuw dat de reis van eiser niet zal plaatsvinden voordat aan de reisvoorwaarden zoals opgenomen in het BMA-advies is voldaan. Het bestreden besluit dient tevens te worden aangemerkt als terugkeerbesluit.
8. Op wat eiser heeft daartegen heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Toegankelijkheid van de zorg
9. In geschil is allereerst of de medische zorg die eiser nodig heeft voor hem in Kenia daadwerkelijk toegankelijk is. Eiser heeft stelt dat niet het geval is. Eiser wijst erop dat hij geen financiële middelen heeft en ook geen sociaal netwerk in Kenia. Eiser kan zich niet verzekeren of de medische behandelingen zelf bekostigen. Uit openbare bronnen blijkt dat onverzekerden in Kenia niet beschermd zijn tegen de hoge ziekenhuiskosten.Het BMA heeft ten aanzien van de benodigde medicatie gewezen op de beschikbaarheid hiervan in een private instelling. Private zorg is echter erg duur en daarom niet toegankelijk voor eiser.
10. Zoals de Afdeling heeft overwogenvolgt uit het arrest Paposhvilidat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij door zijn gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt en dat de noodzakelijke medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Eiser heeft geen stukken overgelegd die concreet betrekking hebben op zijn financiële positie, zijn familie of de eventuele kosten van de behandelingen. Reeds daarom is niet aannemelijk geworden dat eiser geen toegang heeft tot de noodzakelijke zorg. Het door eiser overgelegde rapport leidt niet tot een ander oordeel, temeer niet nu daaruit blijkt dat er een overheidsprogramma is gestart in Kenia waarmee gestreefd wordt naar landelijke dekking door een zorgverzekering in 2022.Deze informatie weerspreekt in feite eisers vrees dat hij bij terugkeer naar Kenia verstoken zal blijven van de noodzakelijke medische zorg. Deze beroepsgrond faalt.
Het beroep op het arrest TQ
11. Eiser stelt voorts dat verweerder het bestreden besluit niet mocht nemen voordat de begeleiding en de fysieke overdracht in overeenstemming met de reisvoorwaarden van het BMA waren geregeld. Uit het arrest TQ volgt immers dat de uitvaardiging van een terugkeerbesluit voordat verweerder zich ervan heeft vergewist dat een fysieke overdracht daadwerkelijk kan plaatsvinden, een gedoogsituatie oplevert die volgens het Hof in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.Uit de bewoordingen van het Hof kan niet worden opgemaakt dat het arrest uitsluitend betrekking heeft op alleenstaande minderjarige vreemdelingen, aldus eiser.
12. Het Hof heeft in het arrest TQ onder meer overwogen dat alvorens een terugkeerbesluit aan een alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt uitgevaardigd, de lidstaat zich ervan moet overtuigen dat er voor de minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat wanneer een lidstaat dat nalaat, er een situatie ontstaat waarin er wel een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, maar de minderjarige niet kan worden verwijderd.Dit heeft tot gevolg dat de minderjarige in grote onzekerheid komt te verkeren over zijn wettelijke status en zijn toekomst, onder meer wat betreft zijn opleiding, zijn band met een pleeggezin of de mogelijkheid om in de betrokken lidstaat te blijven.Deze situatie, die neerkomt op een gedoogconstructie, is volgens het Hof onverenigbaar met het vereiste van artikel 5, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn en met artikel 24, tweede lid, van het Handvestom het belang van het kind in elke fase van de procedure te beschermen.Als geen adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer, kan aan de minderjarige daarom geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd.
13. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het arrest TQ in de eerste plaats betrekking heeft op de (gedwongen) terugkeer van alleenstaande minderjarigen vreemdelingen, waarbij het Hof in het bijzonder gewicht heeft toegekend aan het belang van het kind. Aan eiser kan worden toegegeven dat het Hof in het arrest TQ ook in algemene zin overwegingen wijdt aan de systematiek van de Terugkeerrichtlijn, maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder aan eiser geen terugkeerbesluit mocht uitvaardigen. De rechtbank neemt hierbij allereerst in aanmerking dat verweerder zich, ter beantwoording van de vraag of het voor eiser verantwoord is om te reizen, heeft laten voorlichten door het BMA. De adviezen van het BMA liggen ook ten grondslag aan het besluit om aan eiser geen uitstel van vertrek te verlenen. De besluitvorming van verweerder is daarmee in overeenstemming met artikel 5, aanhef en onder c, van de Terugkeerrichtlijn, op grond waarvan de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn rekening houden met de gezondheidstoestand van de vreemdeling. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in het primaire besluit uiteen heeft gezet dat de medische overdracht van eiser wordt geregeld door de Afdeling Bijzonder Vertrek van DT&V, waarbij verweerder heeft toegezegd dat eiser niet zal worden uitgezet als de fysieke overdracht niet geregeld kan worden. Daarnaast volgt uit het primaire besluit dat DT&V contact zal opnemen met een internist van het [naam ziekenhuis] te [plaatsnaam] en dat met dit ziekenhuis afspraken zullen worden gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Tot slot heeft verweerder opgemerkt dat hem is gebleken dat er ervaring is met zaken waarin de medische overdracht is geregeld en de uitzetting heeft plaatsgevonden. Onder die omstandigheden heeft verweerder zich voldoende ervan vergewist dat de verwijdering van eiser naar Kenia, gelet op zijn gezondheidssituatie, op verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Eiser heeft het tegendeel niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. De vergewisplicht van verweerder strekt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat de fysieke overdracht van een vreemdeling al ten tijde van de totstandkoming van het terugkeerbesluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn, tot in detail geregeld en gegarandeerd moet zijn.
14. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn standpunt dat daarmee, in strijd met de Terugkeerrichtlijn, geen uitvoering wordt gegeven aan het terugkeerbesluit. Met het regelen van de overdracht door DT&V wordt met die uitvoering immers een aanvang genomen. Voor zover eiser erop wijst dat hij door de uitvaardiging van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland, waardoor hij tot aan zijn feitelijke vertrek geen aanspraak maakt op (rechtens afdwingbare) medische verzorging, volgt de rechtbank hem daarin ook niet. Met de toezegging dat eiser niet zal worden uitgezet als de overdracht niet kan worden geregeld, heeft verweerder zich ertoe verplicht eiser tot aan zijn vertrek van de noodzakelijke medische verzorging te voorzien.
15. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de wijze waarop verweerder de Terugkeerrichtlijn heeft toegepast zou moet leiden tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank volgt dat standpunt niet omdat in deze zaak niet is gebleken dat vragen rijzen over de uitlegging van de Terugkeerrichtlijn. Daartoe wordt verwezen naar rechtsoverweging 13 en 14.
16. Ook deze beroepsgrond faalt.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.