ECLI:NL:RBDHA:2022:7570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
C/09/625005 / JE RK 22-285, C/09/626174 / FA RK 22-1350, C/09/627091 / JE RK 22-615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging machtiging uithuisplaatsing en wijziging zorgregeling voor minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 21 juli 2022, is de afwijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3], aan de orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds de eerdere uithuisplaatsing bij de vader verblijven en dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest in de communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft de ouders en de gecertificeerde instelling als belanghebbenden aangemerkt en heeft de verzoeken van de vader en de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling beoordeeld. De vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de moeder verzocht om de uithuisplaatsing te verlengen en de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om bij de vader te blijven wonen en heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader vastgesteld. De rechtbank heeft de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat de huidige situatie voldoende waarborg biedt voor de zorg en opvoeding van de kinderen. De zorgregeling is aangepast om de kinderen meer contact met beide ouders te bieden, met de regie bij de gecertificeerde instelling. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zaaksgegevens: C/09/625005 / JE RK 22-285 (uithuisplaatsing)
C/09/626174 / FA RK 22-1350 (hoofdverblijfplaats)
C/09/627091 / JE RK 22-615 (zorgregeling)
C/09/627080 / FA RK 22-1875 (zorgregeling)
Datum uitspraak: 21 juli 2022

Beschikking van de meervoudige kamer

Afwijzing verzoek verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Wijziging hoofdverblijfplaatsWijziging zorgregeling
in de zaak naar aanleiding van het op 11 februari 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[gecertificeerde instelling] ,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

en in de zaak naar aanleiding van het op 11 maart 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[vader] ,hierna te noemen: de vader,wonende te [woonplaats] ,bijgestaan door advocaat mr. M.C.A. Geerts te Oirschot,

en in de zaak naar aanleiding van het op 23 maart 2022 ingekomen verzoekschrift en de op 30 mei 2022 ingekomen zelfstandige verzoeken van:

[moeder] ,hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats] ,thans bijgestaan door advocaat mr. R.A. Korver te Amsterdam,

betreffende de kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
    hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats 2] , Verenigde Staten van Amerika, hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2018 te
    [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 3] .
De rechtbank merkt de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling aan als belanghebbenden in voornoemde procedures.

Het procesverloop

Bij beschikking van 29 maart 2022 van de meervoudige kamer in deze rechtbank is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vader verleend tot
19 juli 2022. Het verzoek van de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling en de op 11 maart 2022 ingekomen verzoeken van de vader zijn voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft de kinderrechter in deze rechtbank – voor zover hier relevant – op verzoek van de gecertificeerde instelling de zorgregeling voorlopig gewijzigd. De op 30 mei 2022 ingekomen zelfstandige verzoeken van de moeder zijn voor het overige aangehouden tot de zitting van 14 juli 2022.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het F-formulier van de zijde van de moeder, ingekomen op 27 mei 2022;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 8 juni 2022;
  • aanvullende producties 26-35 van de vader, ingekomen op 1 juli 2022;
  • een brief van de vader met als bijlage het proces-verbaal van de zitting van 31 mei 2022, ingekomen op 8 juli 2022;
  • het aanvullende verweerschrift van de moeder, ingekomen op 11 juli 2022;
  • aanvullende producties 36-38 van de vader, ingekomen op 11 juli 2022;
  • aanvullende productie 4 van de moeder, ingekomen op 13 juli 2020;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van de vader, overgelegd ter zitting.
Op 14 juli 2022 heeft de rechtbank de behandeling van de zaken ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam medewerker 1] , [naam medewerker 2] en [naam medewerker 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. M.N.P.N. Lousberg.
Ter zitting heeft de rechtbank de machtiging om [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij mondelinge uitspraak verlengd van 19 juli 2022 tot 22 juli 2022 en de beslissing op het uithuisplaatsingsverzoek voor het overige aangehouden.

Verzoeken en verweren

De gecertificeerde instelling handhaaft het verzoek dat nog strekt tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 8 december 2022. Kort samengevat is daarbij aangevoerd dat het niet in het belang van de kinderen is als hun opvoedsituatie weer wordt gewijzigd. Door de uithuisplaatsing is er meer rust gekomen en hebben de kinderen weer contact met beide ouders. Met behulp van [organisatie] zullen de ouders starten met een parallel solo ouderschapstraject. Op basis van het verloop en de uitkomst van dat traject zal de zorgregeling verder worden uitgebreid.
De vader handhaaft zijn verzoek strekkende tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Daarbij is aangevoerd dat de uithuisplaatsing niet het geëigende middel (meer) is om het verblijf van de kinderen bij de vader te continueren. Vanuit de situatie dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader is het contact met beide ouders gewaarborgd en kan toegewerkt worden naar gelijkwaardig ouderschap. Subsidiair is door en namens de vader toewijzing van de door de gecertificeerde instelling verzochte verlenging van de uithuisplaatsing bepleit, zodat de situatie blijft als het nu is. De vader heeft verweer gevoerd tegen het wijzigen van de zorgregeling en wenst dat de regie daarover voorlopig bij de gecertificeerde instelling blijft liggen, zoals al is bepaald.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen verlenging van de uithuisplaatsing en wijziging van de hoofdverblijfplaats. Daarbij is aangevoerd dat de doelen van de uithuisplaatsing zijn behaald en het uitgangspunt is dat de kinderen in dat geval weer bij de moeder zullen wonen zoals voorheen. Subsidiair is verzocht de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden met aanhouding voor het overige. Daarbij is tevens verzocht de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat de kinderen iedere week van dinsdag uit school tot donderdag naar school en om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijven. Dat is een uitbreiding van de huidige regeling, die de kinderen ook in staat stelt op dinsdag naar Aikido les in de buurt van de moeder kunnen. De moeder heeft ook een voorstel gedaan voor de verdeling van de aanstaande zomervakantieweken.

Beoordeling

Verblijfplaats van de kinderen
De rechtbank dient te beoordelen of het in het belang van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] noodzakelijk is dat zij vooralsnog bij de vader blijven wonen en zo ja, of dat gewaarborgd moet worden door middel van het wijzigen van de hoofdverblijfplaats of de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader.
De rechtbank overweegt daarbij dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat sprake is van een positieve ontwikkeling sinds de zitting in maart van dit jaar. De machtiging tot uithuisplaatsing had tot doel de impasse waarin de kinderen klem zaten te doorbreken. Op dit moment hebben de kinderen contact met beide ouders en ontwikkelen zij zich naar omstandigheden goed. Het contact tussen de moeder en de kinderen is in een relatief korte periode uitgebreid naar onbegeleid contact met overnachting doordeweeks en om het weekend. De ouders zijn beter in staat met elkaar te communiceren over de kinderen. Met behulp van [organisatie] zullen ze daar nog verder aan werken. De ouders hebben ter zitting beiden verklaard dat zij het aanstaande ouderschapstraject met vertrouwen tegemoet zien. Zij verschillen wel in visie over waar naartoe gewerkt moet worden: een verdeling van de opvoeding zoals bij beschikking van 14 december 2021 was bepaald of, zoals de vader wenst, een gelijkelijk verdeeld co-ouderschap.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het verloop van de afgelopen periode dat het in het belang van de kinderen is om vanuit de huidige situatie, waarbij de kinderen bij de vader verblijven en het contact met de moeder geborgd is, toe te werken naar een stabiele en gelijke verdeling van de verzorging en opvoeding. Daarom is er voor de rechtbank op dit moment geen aanleiding om de situatie te wijzigen. Integendeel, met de uithuisplaatsing is een ingrijpende beslissing genomen voor de kinderen. De omkering van die situatie zou voor de kinderen opnieuw en nu onnodig ingrijpend zijn. Dat de kinderen dichterbij school, sport en vriendjes zijn als zij bij de moeder wonen maakt dit niet anders. De afgelopen periode is niet gebleken dat de relatief beperkte afstand tot het sociale leven van de kinderen in de buurt van de moeder onoverkomelijk is of de belangen van de kinderen onevenredig schaadt.
In het verlengde daarvan ligt ter beoordeling voor of het verblijf van de kinderen bij de vader geformaliseerd moet worden door de hoofdverblijfplaats van de kinderen aldaar te bepalen of door de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Daarbij is van belang dat een maatregel tot uithuisplaatsing een ander karakter heeft en doel dient dan het vaststellen van de hoofdverblijfplaats. De uithuisplaatsing moet noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding en is in beginsel van tijdelijke aard, omdat wordt toegewerkt naar terugplaatsing, althans de (on)mogelijkheden daartoe onderzocht moeten worden. Hoewel een machtiging tot uithuisplaatsing kan voorzien in een plaatsing bij de andere met gezag belaste ouder, heeft het naar het oordeel van de rechtbank de voorkeur als dit op een andere manier dan met een ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel bereikt wordt, zoals wijziging van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling. Die wijziging is in beginsel niet aan een termijn gebonden en biedt het kind daardoor meer duidelijkheid en zekerheid over wanneer hij bij welke ouder verblijft. De rechtbank betrekt daarbij ook de conclusie bij de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:1086): “
Indien de ouder waarbij het kind op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing is geplaatst, verzoekt de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem of haar te bepalen en dit verzoek in overeenstemming is met het belang van het kind, mede in het licht van de overige omstandigheden van het geval, dient dit verzoek dan ook in beginsel te worden toegewezen. Uit het voorgaande volgt eveneens dat de rechter bij toewijzing van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats niet hoeft te motiveren waarom de uithuisplaatsing niet meer adequaat is. In het systeem van de wet is de uithuisplaatsing geen ‘lichtere’ maatregel dan een beslissing tot bepaling van de hoofdverblijfplaats.”
Zoals hiervoor reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat de woonsituatie van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op dit moment niet gewijzigd moet worden. Een doel is nog steeds om onbelast contact tussen de kinderen en beide ouders te realiseren vanuit de situatie dat de kinderen bij de vader wonen. In dat licht heeft de machtiging tot uithuisplaatsing naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen meerwaarde ten opzichte van een wijziging van de hoofdverblijfplaats. Immers, de gecertificeerde instelling kan met de aan hen gegeven regie over de zorgregeling het gezin ook binnen het kader van de ondertoezichtstelling begeleiden bij de opbouw van de zorgregeling naar een situatie waarbij de kinderen uiteindelijk zowel bij de vader als de moeder zullen verblijven.
Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] duidelijkheid krijgen over hun woonsituatie en zo min mogelijk worden belast met juridische procedures, om welke reden de wijziging van de hoofdverblijfplaats ook de voorkeur geniet boven een verlenging van de uithuisplaatsing.
Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vader op grond van artikel 1:253a, tweede lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) toewijzen en beslissen dat de kinderen de hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben. Gelet op die beslissing zal de rechtbank het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader afwijzen.
De rechtbank ziet onder de huidige omstandigheden geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van deze beslissing met de sterke arm mogelijk te maken. Dat deel van het verzoek van de vader wordt daarom afgewezen.
Wijziging zorgregeling
De moeder heeft verzocht de bij beschikking van 31 mei 2022 vastgelegde zorgregeling uit te breiden, omdat het contact goed verloopt en uitbreiding het uitgangspunt is. Met deze uitbreiding kunnen de kinderen op dinsdagavond naar Aikido les en slapen zij doordeweeks en om het weekend een extra nacht bij de moeder.
Op grond van artikel 1:265g, tweede lid, BW kan de rechtbank op verzoek van een met gezag belaste ouder de zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op basis van gewijzigde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de zorgregeling te wijzigen, zodat het aansluit op de feitelijke zorgverdeling op dit moment. De rechtbank ziet op dit moment nog onvoldoende aanleiding voor verdere uitbreiding. De regeling is immers heel recent uitgebreid en het effect van die uitbreiding op de kinderen zal in elk geval kort gemonitord moeten worden. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de stappen zorgvuldig worden genomen. [organisatie] kan de ouders hierbij begeleiden. Ter zitting is bovendien gebleken dat de kinderen door de vader naar Aikido les kunnen worden gebracht. Daarin ligt dus geen noodzaak voor uitbreiding op dit moment. Een en ander neemt niet weg dat de rechtbank opnieuw zal bepalen dat de nu vast te leggen regeling onder regie van de gecertificeerde instelling verder kan worden uitgebreid naar een regeling die het meest in het belang van de kinderen is.
Ten aanzien van de aanstaande zomervakantie zal de rechtbank de regeling vaststellen zoals de vader en de moeder ter zitting met elkaar zijn overeengekomen.
Het op 23 maart 2022 ingekomen verzoekschrift van de moeder, geregistreerd onder zaaknummer C/09/627080 / FA RK 22-1875, strekkende tot wijziging van de zorgregeling, is middels het F-formulier van 27 mei 2022 ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat in die procedure niets meer te beslissen valt.
De rechtbank ziet geen aanleiding één van beide ouders te veroordelen in de proceskosten en zal de proceskosten daarom compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat in procedure C/09/627080 / FA RK 22-1875 niets meer te beslissen valt;
in de procedures C/09/625005 / JE RK 22-285, C/09/626174 / FA RK 22-1350 en C/09/627091 / JE RK 22-615:
bepaalt – met wijziging in zoverre van de beschikkingen van deze rechtbank van
14 december 2021 en 31 mei 2022 – dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] :
  • de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader;
  • wekelijks van woensdag uit school/kinderdagverblijf tot donderdag naar school/
kinderdagverblijf bij de moeder verblijven;
  • om het weekend van zaterdag 09:00 uur tot zondag 16:00 uur bij de moeder verblijven;
  • waarbij de regie voor een uitbreiding van het contact tussen de moeder en de kinderen bij de gecertificeerde instelling ligt;
bepaalt aanvullend ten aanzien van de zomervakantieperiode 2022 dat de kinderen:
  • van 23 juli 2022 tot 6 augustus 2022 16:00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt;
  • van 6 augustus 2022 tot 20 augustus 2022 16:00 uur bij de moeder verblijven, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt;
  • op zondagen om 09:00 uur videobellen met de ouder waar zij niet verblijven;
stelt vast dat de ouders zijn overeengekomen dat:
  • de moeder de paspoorten van de kinderen aan de vader overhandigt bij de overdracht op 20 juli 2022;
  • de vader de paspoorten van de kinderen aan de moeder overhandigt op 6 augustus 2022;
  • de vader en de moeder over en weer toestemming verlenen voor de vakantie met de kinderen naar het buitenland deze zomervakantie en elkaar informeren over de vakantiebestemming;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vader;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022 door mr. A. Emmens, mr. J.J. Peters en mr. L.L. Benink, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.