1.2Op 16 juli 2019 heeft de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) een inspectie verricht op het adres [adres 1] [huisnummer 1] . Hierbij is geconstateerd dat zich in het achtererfgebied de volgende bouwwerken bevinden:
- een overkapping ingeklemd tussen de woning van eiser en de woning van de derde-partij;
- een overkapping tegen de achtergevel van de woning van de derde-partij.
Van de bevindingen is een verslag gemaakt.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het handhavingsverzoek van eiser afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder blijkt uit de constateringen van de DSO dat de afmetingen van de bouwwerken voldoen aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is tijdens de inspectie van 16 juli 2019 niet gebleken dat de bouwwerken in strijd zijn met de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit. Daarom is er geen aanleiding om handhavend op te treden. Een publiekrechtelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Verweerder heeft volgens hem niet gekeken naar de uitvoering van de werkzaamheden en de brandveiligheidseisen. Eiser stelt dat er bij de uitvoering van de werkzaamheden schade is toegebracht aan de woning waarin hij woont en dat hij mede namens de eigenaar van die woning handelt. Ook stelt hij dat de derde-partij geen toestemming heeft gekregen van haar verhuurder om de bouwwerkzaamheden te verrichten. Eiser geeft verder aan verschillende vormen van overlast door de derde-partij (en bij haar betrokken personen) te ervaren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat deze zaak slechts ziet op de besluitvorming van verweerder over eisers verzoek om handhaving tegen een overkapping. De overlast die eiser stelt van de zijde van de derde-partij te ondervinden en de verzoeken die hij in dat verband heeft gedaan, vallen buiten het kader van deze procedure. De rechtbank gaat daarom voorbij aan wat eiser daarover heeft aangevoerd.
5. Wat betreft de verzochte handhaving, stelt de rechtbank voorop dat verweerder alleen handhavend op kan en mag treden indien er sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Het is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Artikel 2.1, derde lid, van de Wabo biedt echter de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen te maken op dit verbod. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarin genoemde artikelen uit Bijlage II bij dat besluit.
7. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard alleen op te komen tegen de weigering handhavend op te treden tegen de overkapping die tussen zijn woning en de woning van de derde-partij is gebouwd en niet tegen de overkapping die de derde-partij tegen de achtergevel van haar woning heeft gebouwd. De rechtbank zal daarom uitsluitend beoordelen of er met betrekking tot de eerste overkapping sprake is van een overtreding en de tweede overkapping buiten beschouwing laten.
8. Uit de rapportage van de inspectie van 16 juli 2019 komt naar voren dat de overkapping niet in strijd komt met het bestemmingsplan en de wat betreft de afmetingen voldoet aan de vereisten voor vergunningvrij bouwen als opgenomen in het BOR. Deze bevindingen zijn door eiser niet betwist en de rechtbank ziet overigens ook geen aanleiding voor twijfel daaraan. Dat betekent dat de derde-partij niet in overtreding is van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en verweerder dus terecht niet op die grond handhavend heeft opgetreden. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de overkapping in strijd is met een concreet brandveiligheidsvoorschrift of ander wettelijk voorschrift op grond waarvan verweerder handhavend zou moeten optreden tegen de overkapping. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, biedt daarvoor geen grond. Of de verhuurder van de woning van de derde-partij toestemming voor de overkapping heeft gegeven, betreft een zaak tussen die verhuurder en derde-partij. Voor zover eiser meent schade te hebben geleden door de bouw van de overkapping, kan hij een vordering tot schadevergoeding bij de burgerlijke rechter indienen.
9. De conclusie is dat verweerder het handhavingsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
Schadevergoeding vanwege termijnoverschrijding
10. Eiser heeft in beroep verzocht om toewijzing van een vergoeding vanwege termijnoverschrijding, waarbij hij te kennen heeft gegeven dat deze zaak zijn emoties negatief beïnvloedt. De rechtbank merkt dit verzoek van eiser aan als een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hierover oordeelt de rechtbank als volgt.