ECLI:NL:RBDHA:2022:746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang en ontruiming sociale huurwoning; motiveringseisen bij vertrek van eiser uit de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een last onder bestuursdwang die aan eiser is opgelegd. Eiser had een sociale huurwoning, maar verweerder, het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland, stelde vast dat eiser de woning had verlaten en deze in gebruik had gegeven aan anderen zonder de vereiste huisvestingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat eiser de woning had verlaten, onderbouwd door verschillende feiten en omstandigheden, waaronder het niet verschijnen van eiser op afspraken en het aantreffen van andere personen in de woning. Eiser had aangevoerd dat hij regelmatig in Nederland was, maar de rechtbank volgde deze stelling niet, omdat de bewijsvoering van eiser niet overtuigend was. De rechtbank concludeerde dat de last onder bestuursdwang terecht was opgelegd en dat de huisvestingsvergunning van eiser was vervallen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij de woning moet ontruimen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Jongh),
en

het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: H. Walburg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) is aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 2 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2021 middels een videoverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat heeft verweerder besloten?
1. Bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat eiser zijn sociale huurwoning binnen 8 weken dient te ontruimen en de sleutels dient in te leveren. Indien niet aan deze last wordt voldaan, zal de woning door verweerder worden ontruimd. Deze last onder bestuursdwang is opgelegd omdat verweerder twee overtredingen heeft geconstateerd.
In de eerste plaats zou eiser de woning in gebruik houden zonder de daartoe vereiste huisvestingsvergunning. Deze huisvestingsvergunning zou zijn komen te vervallen, omdat eiser de woning zou hebben verlaten. Dit is een overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 7 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019 (Huisvestingsverordening) (overtreding 1).
In de tweede plaats zou eiser de woning in gebruik hebben gegeven aan personen die niet in het bezit zijn van de hiervoor vereiste huisvestingsvergunning. Dit is een overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 7 van de Huisvestingsverordening (overtreding 2).
2. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser overtreding 1 en overtreding 2 heeft begaan op basis van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Eiser heeft in het kader van zijn bijstandsuitkering een vakantieformulier ingediend, waarop is aangegeven dat hij van 4 september 2020 tot 29 september 2020 in Benin zou verblijven. Hij had op 1 oktober 2020 een afspraak met zijn klantmanager, maar hij is hier niet verschenen. Op 5 oktober 2020 zijn de taallessen van eiser begonnen, maar hij is hier geen enkele keer verschenen. De klantmanager heeft op 6 en 8 oktober 2020 geprobeerd telefonisch contact te krijgen met eiser, maar heeft hem niet kunnen bereiken.
2.2
De verhuurder van de woning heeft verweerder op 30 december 2020 verzocht onderzoek te doen naar het gebruik van de woning. Reden hiervoor is dat de verhuurder meldingen had ontvangen dat de woning zou worden gebruikt als opslag voor een kringloopwinkel, omdat er regelmatig huisraad in en uit verhuisd wordt. Daarnaast zouden omwonenden de indruk hebben gehad dat eiser daar niet woont, maar dat er anderen in de woning aanwezig zijn.
2.3
Verweerder heeft de woning op 5 januari 2021 bezocht, waarbij de heer [A] (de heer [A] ) is aangetroffen, die verklaarde dat eiser in Afrika verbleef. Tevens zijn bij dit huisbezoek diverse stapels kranten aangetroffen. De bijbehorende krantenwijken staan op naar van mevrouw [B] (mevrouw [B] ). Op 6 januari 2021 en 21 januari 2021 zijn brieven over deze constateringen gestuurd naar eiser, waar geen reactie op is gekomen.
2.4
Op 6 januari 2021 heeft de klantmanager van eiser geprobeerd telefonisch contact met eiser te krijgen. Eiser is bij brief van 12 januari 2021 uitgenodigd voor een gesprek. Onderwerp van dit gesprek zou de opschorting van de bijstandsuitkering van eiser zijn. Hier is geen reactie van eiser op gekomen.
2.5
Bij brief van 26 januari 2021 is de bijstandsuitkering van eiser stopgezet en bij brief van 9 februari 2021 is aan eiser in dit kader tevens een boete opgelegd. Hier is geen reactie van eiser op gekomen.
2.6
Bij brief van 11 februari 2021 heeft de verhuurder eiser gesommeerd vóór 24 februari 2021 de huurovereenkomst te beëindigen, omdat hij de woning zou hebben onderverhuurd of in gebruik zou hebben gegeven aan een derde die niet in het bezit is van de vereiste huisvestingsvergunning. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief. Op 8 maart 2021 heeft de verhuurder eiser een WhatsAppbericht gestuurd, waarop eiser op 10 maart 2021 heeft gereageerd met het bericht ‘ik ben weer terug in het land, was op vakantie in het buitenland, werd ziek door corona en kon niet thuis komen’.
2.7
Bij brief van 22 maart 2021 heeft eiser gereageerd op de sommatie van 11 februari 2021. In deze brief heeft eiser verklaard kosteloos onderdak te hebben geboden aan de heer [C] (de heer [C] ), die op dat moment hulpbehoevend was.
2.8
Op 26 maart 2021 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan.
2.9
Op 2 april 2021 heeft de verhuurder de betreffende woning bezocht. Hierbij is eiser thuis niet aangetroffen, maar wel de heer [A] , die verklaarde niet te weten waar eiser is.
2.1
Naar aanleiding van de nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering van eiser, is een fraudeonderzoek gestart. Uit het rapport van dit fraudeonderzoek blijkt, kort samengevat en voor zover in beroep van belang, het volgende. Op 15 april 2021 heeft een toezichthouder een buurtonderzoek gedaan. Hierbij is gebleken dat er meerdere fietsen met krantentassen voor de deur van de woning en in de tuin staan. Eiser is aanvankelijk niet thuis aangetroffen, maar wel de heer [A] , die kenbaar maakte een uitgeprocedeerde asielzoeker te zijn en verklaarde al een lange tijd in de woning te verblijven en vanuit de woning kranten te bezorgen. In de hal en in de tuin zijn meerdere beddenframes aangetroffen. In de woonkamer zijn matrassen aangetroffen. In de hal is een groot aantal herenschoenen en -jassen aangetroffen. Twee omwonenden hebben verklaard dat eiser sinds maart 2021 weer thuis is, dat hij een jaar is weggeweest en dat er twee personen bij eiser inwonen. Een andere omwonende heeft verklaard dat er in totaal vier personen in de woning wonen en dat eiser net terug is van lang weggeweest.
2.11
Verweerder heeft uit deze feiten en omstandigheden de conclusie getrokken dat eiser de woning op 4 september 2020 heeft verlaten en op 10 maart 2021 weer terug is gekomen. Daarnaast heeft verweerder geconcludeerd dat eiser de woning in gebruik heeft gegeven aan personen die niet in het bezit zijn van een huisvestingsvergunning.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij op 4 september 2020 voor vier weken naar Benin is vertrokken. Hij stelt dat hij vervolgens ongeveer twee weken in Nederland is geweest voordat hij naar Frankrijk is vertrokken, om voor zijn vriendin te zorgen met wie hij net een tweeling heeft gekregen. Eiser heeft aangegeven sindsdien regelmatig in Frankrijk te verblijven en tussendoor in Nederland te zijn geweest, onder andere voor de post. In maart 2021 had hij problemen met het terugkeren naar Nederland in verband met de geldende lockdown-maatregelen. Eiser stelt dat zijn uitvalsbasis Leiden is gebleven.
In beroep heeft eiser ter staving van zijn stellingen bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat hij in de periode van 22 september 2020 tot en met 18 februari 2021 negen keer contant geld heeft opgenomen bij een geldautomaat in de buurt van zijn woning. Daarnaast blijkt uit deze bankafschriften dat eiser twee keer een pinbetaling heeft gedaan in supermarkten in de buurt van zijn woning.
Eiser stelt dat de heer [A] niet in zijn woning woonde en dat hij hier niet de nacht heeft doorgebracht. Eiser heeft hem om praktische redenen een sleutel van de woning gegeven, zodat hij overdags af en toe in de woning aanwezig kon zijn.
3.2
In beroep schaart eiser zich tevens achter het advies van de bezwaaradviescommissie, waarvan verweerder bij het bestreden besluit is afgeweken. De bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift van eiser gegrond te verklaren, omdat zij het niet aannemelijk acht dat eiser de woning metterwoon heeft verlaten om zich elders te vestigen. De bezwaaradviescommissie heeft geconstateerd dat eiser in de periode van 4 september 2020 tot en met 10 maart 2021 verschillende malen in het buitenland is verbleven, zonder dat te melden aan de betrokken instanties waaronder de woningcorporatie en verweerder en dat hij naar eigen zeggen tussentijds in zijn woning in Leiden is geweest. De commissie meent dat verweerder, gelet op de strenge eisen die volgen uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dusdanig langdurig aaneengesloten afwezigheid in de woning in verband met verblijf in het buitenland dan wel van andere feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat eiser zijn woning daadwerkelijk heeft willen prijsgeven.
Eiser leest het advies van de bezwaaradviescommissie aldus dat, ook indien hij niet aan zou kunnen tonen dat hij in de periode van 4 september 2020 tot 10 maart 2021 tussentijds in Nederland is geweest, er niet is voldaan aan de hoge motiveringseisen die de rechtspraak stelt aan het standpunt van verweerder dat eiser de woning heeft verlaten.
4. In het verweerschrift heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat zijn de regels?
5. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1
Uit artikel 7 van de Huisvestingswet blijkt dat een huisvestingsvergunning ertoe strekt de woning legaal in gebruik te kunnen nemen. Dit brengt met zich dat de vergunning na die ingebruikname is uitgewerkt, zodat deze vergunning na het metterwoon verlaten van de woning niet ten tweede male kan worden gebruikt om de woning weer in gebruik te nemen. [1]
6.2
Volgens de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is de ontruiming van een woning een ingrijpend middel. Daarom dienen er hoge eisen te worden gesteld aan de motivering van het standpunt van verweerder dat eiser de woning heeft verlaten. [2] De rechtbank acht het echter niet onredelijk dat verweerder er streng op toeziet dat de woning op legale wijze in gebruik wordt genomen en dat van de woning geen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt, onder andere gelet op de huidige krapte op de woningmarkt en het geringe aantal beschikbare sociale huurwoningen.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd van het advies van de bezwaaradviescommissie is afgeweken. De bezwaaradviescommissie heeft een onjuiste maatstaf gehanteerd door te beoordelen of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dusdanig langdurig aaneengesloten afwezigheid in de woning in verband met verblijf in het buitenland dan wel van andere feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat eiser zijn woning daadwerkelijk heeft willen prijsgeven. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt immers dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiser de woning heeft verlaten, waarvoor hoge motiveringseisen gelden. Hierbij moet verweerder voldoende zorgvuldig onderzoek doen naar de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de geobjectiveerde intentie van eiser in de woning hoofdverblijf te hebben. [3] De rechtbank volgt aldus de stelling van verweerder dat de bezwaaradviescommissie te lichtvaardig voorbij is gegaan aan de verschillende constateringen die verweerder heeft gedaan met betrekking tot het gebruik van de woning en het feitelijk verblijf van eiser. Ook volgt de rechtbank de stelling van verweerder dat de bezwaaradviescommissie overtreding 2 onbesproken heeft gelaten, terwijl ook deze overtreding aanleiding kan zijn handhavend op te treden.
7.2
De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de motiveringseisen die er worden gesteld aan het standpunt dat eiser de woning heeft verlaten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.1
Verweerder heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat eiser in de periode van 4 september 2020 tot 10 maart 2021 niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Vast staat dat eiser op 4 september 2020 naar Benin is vertrokken. Tevens staat vast dat sindsdien een groot aantal vergeefse pogingen is ondernomen om met eiser in contact te komen en dat eiser sindsdien niet meer op afspraken en taallessen is verschenen. Eiser heeft op geen enkele brief die hem is gestuurd gereageerd. Daarnaast zijn huisbezoeken gedaan, waarbij eiser niet is aangetroffen. Wel is op 5 januari 2021 de heer [A] in de woning aangetroffen, die verklaarde dat eiser in Afrika verbleef. Deze verklaring strookt met de signalen die de verhuurder vóór 30 december 2020 heeft ontvangen en de verklaringen die de omwonenden bij het buurtonderzoek van 15 april 2021 hierover hebben afgelegd, die eveneens inhouden dat eiser in de betreffende periode niet in de woning verbleef.
7.2.2
Daarnaast heeft verweerder verschillende feiten en omstandigheden aangedragen die impliceren dat eiser de woning aanhoudt voor andere doeleinden dan het hebben van zijn hoofdverblijf. Ten eerste heeft eiser meerdere andere personen in de woning laten wonen en de woning laten gebruiken. Eiser heeft aan zijn verhuurder verklaard dat hij de heer [C] in de woning heeft laten wonen en eiser heeft dit ter zitting bevestigd. Anders dan door eiser is gesteld, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de heer [A] niet ook in de woning woonde. De heer [A] is in de periode van 5 januari 2021 tot 15 april 2021 bij alle drie de huisbezoeken in de woning aangetroffen. Daarnaast heeft de heer [A] bij het huisbezoek van 15 april 2021 zelf ook verklaard een lange tijd in de woning te wonen. Ten tweede worden vanuit de woning meerdere krantenwijken verzorgd. Deze krantenwijken staan niet op naam van eiser, maar op naam van mevrouw [B] De verklaringen van omwonenden en het grote aantal bedden, schoenen, jassen en fietsen met krantentassen dat in en bij de woning is aangetroffen, bevestigen dat er meerdere mensen in de woning woonachtig zijn en bij de verspreiding van de kranten betrokken zijn. Ten derde is er de omstandigheid dat eiser voor het eerst contact met de gemeente Leiden heeft opgenomen om de stopgezette bijstandsuitkering opnieuw aan te vragen, waar hij een adres in Nederland voor nodig heeft, terwijl de gemeente Leiden in de voorafgaande periode een groot aantal vergeefse pogingen heeft ondernomen om met eiser in contact te komen of hem op dat adres aan te treffen.
7.2.3
Tot slot is de rechtbank onvoldoende gebleken van feiten of omstandigheden waaruit de intentie van eiser blijkt in de woning hoofdverblijf te hebben. Uit de stelling van eiser dat hij na zijn verblijf van vier weken in Benin regelmatig in Frankrijk is verbleven en tussendoor in Nederland is geweest, kan, wat daar ook van zij, deze intentie niet worden afgeleid. Hieruit zou immers evengoed de conclusie kunnen worden getrokken dat eiser niet de intentie had zijn hoofdverblijf in de woning te hebben. De rechtbank volgt aldus niet de stelling van eiser dat, ook indien hij niet aan zou kunnen tonen dat hij in de periode van 4 september 2020 tot 10 maart 2021 tussentijds in Nederland is geweest, er niet is voldaan aan de hoge motiveringseisen die er worden gesteld aan het standpunt dat eiser de woning heeft verlaten.
7.2.4
Overigens heeft eiser met de bankafschriften die hij in beroep heeft overgelegd niet aangetoond dat hij in de periode van 4 september 2020 tot 10 maart 2021 in Nederland is geweest. De rechtbank volgt de opvatting van verweerder dat uit deze bankafschriften voor deze periode eerder blijkt van een wijziging van het gebruikelijke bestedingspatroon van eiser. Hiertoe heeft verweerder bankafschriften van eiser overgelegd over de periode van 24 november 2019 tot en met 25 januari 2020, waaruit blijkt dat eiser in deze periode 36 keer een contactloze betaling heeft verricht en geen grote bedragen contant geld heeft opgenomen, terwijl hij dit in de periode van 4 september 2020 tot 10 maart 2021 vrijwel uitsluitend heeft gedaan. Daarnaast is het eerste grote contante bedrag op 22 september 2020 opgenomen, terwijl eiser volgens zijn eigen stellingen op deze datum nog in Benin was. De rechtbank heeft dit ter zitting aan eiser voorgehouden, waarop eiser heeft verklaard zijn bankpas tijdens zijn verblijf in het buitenland aan een ander in gebruik te geven, zodat deze contante bedragen van zijn bankrekening kan halen. Dit klemt temeer nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat er in Benin slechts enkele geldautomaten aanwezig zijn waar eiser met zijn Nederlandse bankpas geld op kan nemen, waardoor de bankafschriften eerder lijken te suggereren dat hij in de periode van 4 september 2020 tot 10 maart 2021 niet in Nederland is geweest.
7.2.5
Nu eiser de woning heeft verlaten, is de aan hem verleende huisvestingsvergunning komen te vervallen. Dit betekent dat eiser de woning in strijd met artikel 8, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 7 van de Huisvestingsverordening in gebruik heeft en verweerder hiertegen handhavend op kan treden.
7.3
Nu verweerder de last onder bestuursdwang op mocht leggen naar aanleiding van overtreding 1, behoeft overtreding 2 geen bespreking.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de last onder bestuursdwang in stand blijft en eiser de woning dient te ontruimen. Verweerder hoeft de kosten die eiser voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: relevante regels

Huisvestingswet 2014
Artikel 7
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
(..)
Artikel 8
1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019
Artikel 2: werkingsgebied
1. Deze verordening geldt voor de volgende gemeenten van de regio Holland Rijnland: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
2. Deze verordening is uitsluitend van toepassing op de sociale huurwoningen van corporaties met tien of meer sociale huurwoningen en op woonwagenstandplaatsen met een huurprijs tot de huurprijsgrens in de in lid 1 genoemde gemeenten, met uitzondering van woonruimten die uitsluitend bestemd zijn voor de huisvesting van studenten.
3. Op basis van deze verordening kan het Dagelijks Bestuur op voordracht van een college van burgemeester en wethouders van een regiogemeente besluiten dat particuliere verhuurders met tien of meer sociale huurwoningen in woningmarktregio Holland Rijnland deelnemen aan het regionaal woonruimteverdeelsysteem;
4. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen worden onder woonruimte mede begrepen standplaatsen, woonwagens en chalets.
5. Deze verordening heeft alleen betrekking op het bepaalde in hoofdstuk 1 t/m 3 en 5 t/m 8 van de Huisvestingswet.
Artikel 7 vergunningsvereiste
Het is verboden de in artikel 2 aangewezen woonruimte zonder huisvestingsvergunning in gebruik te nemen of in gebruik te geven.
Gemeentewet
Artikel 125
1. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van de raad zijn overgedragen en deze commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet de raad daarin.
2. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van het college zijn overgedragen en deze commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet het college daarin.
3. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van de burgemeester zijn overgedragen en die commissie bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissingen niet of niet naar behoren neemt, voorziet de burgemeester daarin.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
[B] een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 oktober 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD7668).
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP1302).
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:495).