Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 19 april 2022. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende duidelijk is of aan eiser daadwerkelijk internationale bescherming is verleend door Italië, of deze mogelijk verleende status thans voortduurt en of en hoe eiser, indien hij een statushouder is, zijn rechten kan effectueren. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om zich nader te vergewissen bij de Italiaanse autoriteiten door middel van het stellen van de navolgende vragen:
In uw brief van 17 februari 2022 heeft u aangegeven dat “a residence permit for "subsidiary protection" issued by the Police Department in Frosinone, expired on 13/11/2018”. Is aan eiser internationale bescherming zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn verleend of is aan eiser een verblijfsvergunning op nationaalrechtelijke gronden verleend ?
Indien aan eiser internationale bescherming is verleend, is dan op enig moment beslist tot intrekking, beëindiging of niet-verlenging van deze status?
Kan eiser, indien de internationale beschermingsstatus thans voortduurt, zijn eerder toegekende verblijfsrecht verlengen, dan wel opnieuw een verblijfsrecht verkrijgen op grond van deze status? Zo ja, welke eisen worden daaraan gesteld en hoe kan eiser, die niet in het bezit is van identificerende documenten en niet beschikt over een geregistreerd adres, zijn eerder toegekend verblijfsrecht verlengen of opnieuw verkrijgen?
Heeft eiser, indien aan hem internationale bescherming is verleend en hij zijn verblijfsrecht heeft verlengd, toegang tot huisvesting, gezondheidszorg en de arbeidsmarkt op vergelijkbare wijze als Italiaanse onderdanen?
Heeft eiser, indien aan hem internationale bescherming is verleend en hij zijn verblijfsrecht heeft verlengd, recht op sociale voorzieningen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien indien hij er niet in slaagt betaald werk te verkrijgen, op een vergelijkbare wijze als Italiaanse onderdanen?
3. Verweerder heeft aangegeven dat de Italiaanse autoriteiten niet alle vragen hebben beantwoord. De rechtbank stelt vast, nadat verweerder op vragen van de rechtbank het verzoek zoals dat aan de Italiaanse autoriteiten is gericht heeft overgelegd, dat verweerder wel alle vragen heeft gesteld die de rechtbank heeft geformuleerd.
4. Verweerder heeft de reactie die van de Italiaanse autoriteiten is ontvangen toegevoegd aan het dossier. In dit schrijven is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Dear colleagues,
Please find attached the readmission acceptance.
(…)
In riscontro alla Vostra riclîiesta, si comunica che allo straniero indicato in oggetto è stata riconosciuta dalle Autorità italiane la protezione iiîternazionale, coiì il rilascio di un permesso di soggiorno per protezione sussidiaria, con le generalità di [eiser] , nato il [geboortedatum] in Nigeria.
Si prega di voler comunicare alla Questura di Frosinone, all'Ufficio di Polizia di Frontiera in indirizzo e a questa Direzioiîe Centrale le indicazioni inerenti la data, 1'ora e il vettore ìereo con cui avverrà il trasferimento, con a1rneno 5 giorni lavorativi di anticipo.
(…)
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder een niet vertaald document van de Italiaanse autoriteiten heeft overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. Eiser heeft aangevoerd dat gelet op het ontbreken van een vertaling niet kan worden vastgesteld of aan eiser internationale bescherming is verleend. De rechtbank overweegt dat eiser formeel gelijk heeft omdat verweerder moet zorgdragen voor vertaalde stukken en niet voetstoots kan aannemen dat eiser, zijn gemachtigde en de rechter en griffier de Italiaanse taal beheersen.
6. De rechtbank zal aan het door verweerder overleggen van niet vertaalde stukken -vanzelfsprekend- dezelfde gevolgen toekennen als wanneer een rechtszoekende een document overlegt dat niet in de Nederlandse taal is gesteld. Aan niet vertaalde stukken komt geen tot weinig bewijswaarde toe waarbij relevant is in welke taal de stukken zijn gesteld en wat de reden is dat geen vertaling is overgelegd.
7. De rechtbank kan bij gebreke van een vertaling
niet vaststellendat aan eiser internationale bescherming is verleend en die status thans voortduurt, terwijl de bewijslast hiervoor op verweerder rust. De rechtbank overweegt echter ook dat het niet in het belang van eiser is om de behandeling van het beroep wederom aan te houden om verweerder alsnog een vertaling te laten overleggen. De rechtbank acht het evenmin in het belang van eiser om uitsluitend vast te stellen dat verweerder zich baseert op een niet vertaald document en het beroep reeds hierom gegrond te verklaren.
De rechtbank zal dus ook het beroep beoordelen voor zover
zoumoeten worden uitgegaan van de situatie dat aan eiser internationale bescherming is verleend, waarbij duidelijk is dat als dit
niethet geval is, verweerder de asielaanvraag niet kan afdoen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
8. Voor zover uit het schrijven van de Italiaanse autoriteiten zou blijken dat eiser een verblijfsvergunning heeft verkregen omdat aan hem subsidiaire bescherming is verleend en verweerder vijf dagen voor de overdracht aan de (grens)politie van Frosinone, de dag, het tijdstip en de luchtvaartmaatschappij waarmee eiser wordt overgedragen moet mededelen, overweegt de rechtbank dat het beroep desondanks gegrond zal worden verklaard. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9. Verweerder heeft in zijn brief aangegeven dat uit het schrijven van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat “
aan eiser internationale bescherming is verleend, dat de terugname wordt aanvaard en dat hier mee de opvang van eiser in Italië is gewaarborgd”.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder met de conclusie die hij verbindt aan het schrijven van de Italiaanse autoriteiten miskent dat eiser, voor zover hij een zogenoemde statushouder is, in beginsel zelf zijn rechten moet effectueren en in die zin dus geen recht op opvang heeft. Voor zover de Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat aan eiser internationale bescherming is verleend, is dus niet reeds daardoor gegeven dat de opvang van eiser in Italië is gewaarborgd.
11. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat eiser met een document en algemene informatie zijn verklaringen heeft onderbouwd dat hij het inmiddels verlopen verblijfsrecht dat is gebaseerd op zijn status niet kan verlengen. De rechtbank overweegt hierbij dat gelet op het overgelegde document en de onderbouwing van de beroepsgrond van eiser niet wordt verwacht dat hij naar andere, hogere, autoriteiten gaat. De autoriteit waartoe hij zich heeft gewend is immers de autoriteit die verantwoordelijk is voor de aanvraag, verlenging en afgifte van een verblijftitel en -vergunning.
Dit betekent dat eiser, in weerwil van het uitgangspunt dat statushouders geacht kunnen worden hun rechten zelf te effectueren, niet alleen aannemelijk heeft gemaakt dat hij getracht heeft om bij “de juiste instantie” op grond van zijn status een verblijfsrecht te verlengen, hernieuwen of te verkrijgen, maar dat hij daar ook niet zelfstandig in kan slagen. Door deze vaststelling is het niet nodig de beroepsgrond van eiser dat hij als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt te beoordelen. Immers, ook indien hij niet bijzonder kwetsbaar in de zin van de uitspraak van het Hof in Ibrahim is (uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ibrahim e.a. tegen Duitsland van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:219), heeft te gelden dat eiser voldoende inspanningen heeft geleverd om een verblijfsrecht te verkrijgen, heeft te gelden dat hij daarin niet is geslaagd en heeft te gelden dat verweerder ten tijde van de tussenuitspraak niet heeft onderbouwd waarom eiser, in weerwil van zijn verklaringen, document en overgelegde informatie, na terugkeer wel in staat moet worden geacht om dit verblijfsrecht te effectueren.
12. De rechtbank heeft nu juist daarom een vraag geformuleerd die de Italiaanse autoriteiten hadden dienen te beantwoorden. Met het stellen van de derde vraag wenste de rechtbank het navolgende te vernemen: “
Kan eiser, indien de internationale beschermingsstatus thans voortduurt, zijn eerder toegekende verblijfsrecht verlengen, dan wel opnieuw een verblijfsrecht verkrijgen op grond van deze status? Zo ja, welke eisen worden daaraan gesteld en hoe kan eiser, die niet in het bezit is van identificerende documenten en niet beschikt over een geregistreerd adres, zijn eerder toegekend verblijfsrecht verlengen of opnieuw verkrijgen?”.
13. De Italiaanse autoriteiten hebben deze vragen niet beantwoord en verweerder berust hier kennelijk in. De rechtbank acht het echter noodzakelijk dat verweerder, gelet op de concrete omstandigheden van deze procedure en meer in het bijzonder de verklaringen van eiser en de onderbouwing van deze verklaringen met een document en algemene informatie, elke twijfel hierover wegneemt alvorens hij eiser kan opdragen om zich naar Italië te begeven. Indien eiser geen verblijfsrecht kan verkrijgen na terugkeer is reëel en voorzienbaar dat eiser in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal komen te verkeren omdat mag worden aangenomen dat toegang tot door de autoriteiten verstrekte voorzieningen alleen gewaarborgd is bij rechtmatig verblijf waartoe een verblijfsvergunning is vereist. Bij onrechtmatig verblijf zal eiser bovendien meer dan gemiddeld kwetsbaar zijn en zich niet in rechte kunnen verweren tegen kwaadwillende derden. Eiser heeft verklaard dat hij dit reeds in ernstige mate heeft ervaren bij zijn eerdere verblijf in Italië.
14. Verweerder heeft in zijn brief bij de reactie van de Italiaanse autoriteiten onder meer het navolgende aangegeven:
(…)
Op de vragen die zien op de sociale omstandigheden van het verblijf in Italië wordt in het antwoord van de Italiaanse autoriteiten niet ingegaan. Echter verweerder wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onlangs, op 24 juni jl., een uitspraak heeft gedaan (zie ECLI kenmerk: NL:RVS:2022:1788) waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de situatie voor status houders in Italië niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest.
(…)
15. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Indien eiser zijn verblijfsrecht niet kan verlengen, komt namelijk de vraag op of en hoe eiser zijn andere rechten, zoals die door het Hof in Ibrahim als basisrechten zijn geduid, dan kan effectueren. Een verblijfsrecht en bijbehorende verblijfsvergunning zal immers nodig zijn om overige rechten, zoals toegang tot de (legale) arbeidsmarkt, (legale) huisvesting, toegang tot medische voorzieningen en toegang tot sociale uitkeringen te kunnen effectueren.
De enkele verwijzing naar recente afdelingsjurisprudentie volstaat dus niet.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak niet alle beroepsgronden besproken. Dat is nu ook niet langer nodig. Nu in deze concrete procedure, gelet op de overgelegde stukken, verweerder elke twijfel moet wegnemen over de vraag of eiser zijn verblijfsrecht kan verlengen, dan wel vernieuwen en hij hierin niet is geslaagd komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van de mogelijkheden van eiser om zijn overige rechten te effectueren. De rechtbank heeft kennis van de meest actuele Afdelingsjurisprudentie over “Italiaanse statushouders”. De rechtbank acht die jurisprudentie echter in de onderhavige procedure niet onverkort van toepassing omdat eiser met verklaringen, een document en algemene informatie heeft onderbouwd dat hij heeft getracht zijn recht op een verblijfsrecht te effectueren én heeft aangetoond dat dit onmogelijk is omdat hij niet in het bezit is en zal kunnen komen van de vereiste identiteitsdocumenten.
16. De Italiaanse autoriteiten hebben een aantal van de door verweerder in opdracht van de rechtbank gestelde vragen niet beantwoord. De rechtbank realiseert zich terdege dat verweerder afhankelijk is van de medewerking van derden om aan de opdracht van de rechtbank te voldoen. Dit doet echter niet af aan de vaststelling dat de bewijslast (in de onderhavige procedure) op verweerder rust. Het niet beantwoorden van vragen door de Italiaanse autoriteiten kan immers bezwaarlijk voor rekening en risico van eiser komen, terwijl verweerder eiser opdraagt om naar Italië te vertrekken omdat eiser in staat zou moeten worden geacht zijn rechten als statushouder te effectueren. Dit betekent dat de rechtbank concludeert dat voor zover Italië aan eiser internationale bescherming heeft verleend, en voor zover deze status thans voortduurt, eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij na terugkeer er niet in zal slagen een verblijfsrecht te verkrijgen. In deze situatie mag verweerder eiser niet verplichten om naar Italië terug te keren omdat van eiser niet mag worden verwacht dat hij feitelijk op het grondgebied van een lidstaat van de Unie verblijft zonder dat dit hem juridisch door middel van het verlenen van een verblijfsrecht ook wordt toegestaan.
17. Dit betekent dat eiser, voor zover uit het schrijven van de Italiaanse autoriteiten zou kunnen worden afgeleid dat aan eiser internationale bescherming is verleend, een zogenoemde statushouder is die niet kan worden opgedragen om zich te begeven naar de statusverlenende lidstaat. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft in de uitspraak van 5 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3044) overwogen dat in een dergelijke situatie de lidstaat waar een statushouder een verzoek om internationale bescherming indient gehouden is om -kort gezegd- de verplichtingen die uit de status voor de lidstaat voortvloeien over te nemen en de statushouder in de gelegenheid te stellen zijn rechten op zijn grondgebied te effectueren. De rechtbank acht de overwegingen in de uitspraak van 5 april 2022 en meer in het bijzonder de conclusie ook van toepassing in de onderhavige procedure indien verweerder er niet in slaagt te onderbouwen dat eiser, gelet op de door hem overlegde documenten, een verblijfsrecht op grond van de door Italië verleende status kan verkrijgen. 18. De rechtbank stelt hierbij vast dat verweerder tegen deze uitspraak van 5 april 2022 geen hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank leidt daaruit af dat verweerder zich kan vinden in de overwegingen in die uitspraak en de juridische analyse die de rechtbank heeft verricht onderschrijft. In dat geval zal verweerder aan eiser een verblijfsrecht (moeten) verlenen zodat het voortgezet verblijf van eiser in Nederland na afronding van deze procedure rechtmatig zal zijn en blijven zolang de internationale beschermingsstatus niet wordt ingetrokken of beëindigd of niet wordt verlengd.
19. De rechtbank zal niet zelf voorzien in deze zaak omdat het niet onwaarschijnlijk is dat dit aanleiding zal zijn voor verweerder om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak in de onderhavige procedure.
20. De rechtbank zal de overige beroepsgronden niet beoordelen omdat het beroep reeds gegrond zal worden verklaard. Verweerder is in de gelegenheid gesteld zijn besluit nader te onderbouwen door zich te vergewissen bij de Italiaanse autoriteiten maar berust er in dat de Italiaanse autoriteiten de vragen die verweerder heeft gesteld deels onbeantwoord hebben gelaten. Verweerder kan in zijn nieuw te nemen besluit eiser enkel wederom opdragen zich naar Italië te begeven indien hij motiveert waarom eiser in staat moet worden geacht om zijn rechten als statushouder, waaronder het verkrijgen van een verblijfsrecht en verblijfsvergunning, te kunnen effectueren. Verweerder dient, indien hij dit wil motiveren, daarbij dan uitdrukkelijk in te gaan op het standpunt van eiser dat hij bijzonder kwetsbaar is en dient eiser daarbij in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen zoals dit is besproken ter zitting. Verweerder is niet verschenen ter zitting zodat hij zichzelf de kans heeft ontnomen hierover in deze procedure een standpunt in te nemen.
21. Gelet op het voorgaande vernietigt de rechtbank het bestreden besluit omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het besluit wordt dan ook vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken gelet op het tijdsverloop dat is veroorzaakt door het niet ter zitting verschijnen van verweerder. Indien verweerder wel zou zijn verschenen, zou verweerder tijdens de behandeling ter zitting op 7 april 2022 in plaats van bij bericht van 3 mei 2022 hebben kunnen aangeven gebruik te maken van de gelegenheid die verweerder heeft geboden om zich nader te vergewissen bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank bepaalt daarom de termijn die verweerder heeft om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser op vier weken.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere reactie na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).