ECLI:NL:RBDHA:2022:7145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kostenvergoeding in bezwaar met betrekking tot naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I.N.D.J. Rissema, en de heffingsambtenaar van de gemeente Delft. Het betreft een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd op 15 april 2021. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de heffingsambtenaar op 15 juli 2021 de uitspraak op bezwaar deed, waarbij het bezwaar gegrond werd verklaard en de naheffingsaanslag werd vernietigd. Eiser kreeg een kostenvergoeding toegekend van € 132,50 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De rechtbank heeft in deze procedure beoordeeld of de kostenvergoeding correct was vastgesteld in de uitspraak op bezwaar. Eiser stelde dat de hoogte van de kostenvergoeding niet was vermeld of toegelicht, en dat dit een tekortkoming was. De rechtbank oordeelde echter dat de kostenvergoeding wel degelijk was vastgesteld, ook al was het bedrag niet expliciet genoemd. De rechtbank verwees naar de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarin de wijze van berekening van de kostenvergoeding is uiteengezet. De rechtbank concludeerde dat de stelling van eiser dat de kostenvergoeding niet was vastgesteld, faalde.

Daarnaast werd de stelling van verweerder dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens misbruik van recht, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende zwaarwichtige gronden waren om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/4786
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 15 juli 2021 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Met dagtekening 15 april 2021 is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar gegrond verklaard en is de naheffingsaanslag vernietigd. Hierbij is aan eiser een kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend van € 132,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift x € 265 x wegingsfactor 0,5).
3. In de uitspraak op bezwaar is hierover het volgende opgenomen:

“Gelet op het feit dat uw bezwaar gegrond is verklaard, kennen wij u een proceskostenvergoeding toe met factor 0,5 (licht gewicht). Deze proceskostenvergoeding zal worden overgemaakt op het door u opgegeven bankrekeningnummer […] ten name van [bedrijf] .”

4. In geschil is of de kostenvergoeding in de uitspraak op bezwaar is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat kostenvergoeding slechts ziet op het indienen van een bezwaarschrift.
Misbruik van recht
5. Verweerder stelt primair dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens misbruik van recht. Deze stelling faalt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) volgt dat voor het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist (ABRvS 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1587). Verweerder heeft zijn stelling dat er sprake is van misbruik van recht, onvoldoende onderbouwd. Ook anderszins is van dergelijke zwaarwichtige gronden niet gebleken. Eiser is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
Kostenvergoeding bezwaar
6. De stelling van eiser dat de kostenvergoeding niet is vastgesteld in de uitspraak op bezwaar omdat verweerder de hoogte van de kostenvergoeding (het bedrag) noch heeft toegelicht noch heeft vermeld, faalt. Zoals eiser zelf in zijn beroepschrift schrijft, staat in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) omschreven hoe de hoogte van de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden vastgesteld:

Het betreft een berekening aan de hand van het aantal verrichte proceshandelingen vermenigvuldigd met de waarde per punt en de toepasselijke wegingsfactor.”
Gelet op het feit dat de wegingsfactor in de uitspraak op bezwaar is vermeld en het tarief van de waarde per punt in de bijlage bij het Bpb is vermeld, is voldoende duidelijk op welk bedrag de kostenvergoeding door verweerder is vastgesteld. Dat het bedrag niet expliciet is benoemd, betekent niet dat de kostenvergoeding niet zou zijn vastgesteld. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiser een professioneel gemachtigde heeft, waarvan in het bijzonder mag worden verwacht dat hij op basis van de gegeven informatie in deze situatie – het betreft immers een forfaitair tarief – eenvoudig kan herleiden wat de hoogte van de kostenvergoeding is.
7. Voor zover eiser meent dat verweerder ten onrechte zijn beslissing omtrent de wegingsfactor niet heeft gemotiveerd, faalt deze stelling eveneens. Het gewicht van een zaak wordt niet beoordeeld aan de hand van regels met betrekking tot stelplicht en bewijslast. Verweerder was dan ook niet gehouden zijn beslissing ten aanzien van de wegingsfactor te motiveren (Gerechtshof Den Haag 20 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3023).
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard. Nu eiser het betaalde griffierecht niet vergoed krijgt, behoeft zijn stelling met betrekking tot de wettelijke rente over de terugbetaling hiervan geen behandeling.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De stelling van eiser met betrekking tot de wettelijke rente over de uitbetaling hiervan behoeft derhalve eveneens geen behandeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.