ECLI:NL:RBDHA:2022:7104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen van aanvraag uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor uitstel van vertrek buiten behandeling te stellen. Eiseres, een Marokkaanse vrouw geboren in 1940, heeft eerder om uitstel van vertrek verzocht vanwege haar gezondheidstoestand. Dit verzoek was eerder afgewezen en stond in rechte vast. Op 30 april 2021 heeft eiseres opnieuw een verzoek ingediend, maar de staatssecretaris heeft dit buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag incompleet was en eiseres niet binnen de gestelde termijn aanvullende informatie had verstrekt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 mei 2022 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Ze betoogde dat zij wel degelijk binnen de termijn relevante informatie had ingediend en dat de staatssecretaris ten onrechte had nagelaten om bij het Bureau Medische Advisering (BMA) te verifiëren of deze informatie was ontvangen. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op basis van de geldende regelgeving en rechtspraak bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen, omdat de aanvraag incompleet was en het BMA geen advies kon uitbrengen zonder de benodigde informatie.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. Eiseres kan binnen vier weken na de uitspraak in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14577

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om uitstel van vertrek buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 13 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Dahmani. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1940 en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Zij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft verweerder al eerder om uitstel van vertrek verzocht vanwege haar gezondheidstoestand. [1] Dit verzoek is afgewezen en staat in rechte vast na de uitspraak van deze rechtbank van 10 maart 2020. [2] Op 30 april 2021 heeft zij verweerder opnieuw verzocht om haar uitstel van vertrek te verlenen.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat deze incompleet is en eiseres haar aanvraag niet binnen de geboden termijn heeft aangevuld. [3] Eiseres heeft nagelaten de antwoorden van haar cardioloog op de vragen die het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gesteld, in te brengen. [4] Hierdoor ontbreken gedetailleerde gegevens over de actuele klachten van eiseres, de diagnose, de aard van de in te zetten behandeling, het verloop van de behandeling en de te verwachten duur. Het is daarom voor het BMA niet mogelijk om een advies uit te brengen. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
3. Eiseres stelt allereerst dat zij wel degelijk binnen de gestelde termijn de relevante informatie heeft ingebracht. De cardioloog heeft de informatie waarschijnlijk direct opgestuurd naar het BMA binnen de gestelde termijn. Ter zitting heeft eiseres gewezen op het aanvraagformulier, waaruit blijkt dat een behandeld arts informatie rechtstreeks naar de IND of het BMA kan opsturen, en dat de uitspraken die verweerder in het verweerschrift heeft aangehaald niet zien op vergelijkbare gevallen. [5] Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om bij het BMA te verifiëren of de informatie is aangekomen. Daarnaast wijst eiseres erop dat verweerder niet verplicht is om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat dit een bevoegdheid is. Het had op verweerders weg gelegen om een belangenafweging te maken en deze afweging in haar voordeel uit te laten vallen. Verweerder had daarbij doorslaggevend gewicht moeten toekennen aan het feit dat het BMA eerder een advies heeft uitgebracht, het BMA uiteindelijk over de noodzakelijke medische informatie beschikte en deze informatie recent is. Volgens eiseres was er voldoende informatie beschikbaar voor het BMA om advies uit te kunnen brengen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat op grond van artikel 7:11 van de Awb in bezwaar een heroverweging plaatsvindt van het op de aanvraag genomen besluit. De aard van deze heroverweging in bezwaar brengt met zich mee dat het bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om na een juiste toepassing van artikel 4:5 van de Awb de alsnog overgelegde gegevens en bescheiden in de heroverweging te betrekken en alsnog een inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen. Hoewel het bestuur niet gehouden is ontbrekende gegevens en bescheiden die na het nemen van het besluit op de aanvraag alsnog zijn overgelegd, bij deze heroverweging te betrekken, staat dit het bestuur wel vrij. Het betreft een discretionaire bevoegdheid die de rechter terughoudend toetst. [6]
5. Verweerder heeft in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Hoewel het BMA in de vorige procedure een advies heeft uitgebracht, is deze niet meer recent. Verweerder wijst terecht op het protocol van het BMA, waaruit volgt dat een advies van het BMA slechts zes maanden bruikbaar is. [7] Nu het advies in de vorige procedure van 4 maart 2019 dateert, was het advies al ten tijde van de aanvraag (30 april 2021) niet meer bruikbaar. Dat de behandelaar van eiseres de informatie rechtstreeks naar het BMA zou hebben verstuurd, maakt niet dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling heeft mogen stellen. Daargelaten dat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd en verweerder in beroep stelt dat het BMA de informatie niet heeft ontvangen, volgt uit regelgeving én rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat het de verantwoordelijkheid is van eiseres om de gegevens van haar behandelaar(s) over te leggen. [8] De rechtbank ziet in wat eiseres ter zitting heeft aangevoerd geen reden om tot een ander oordeel te komen.
6. Tot slot stelt eiseres terecht dat artikel 4:5 van de Awb een bevoegdheid bevat, maar dit maakt niet dat verweerder had moeten afzien van het toepassen van deze bevoegdheid. Verweerder heeft deze bevoegdheid toegepast, in overeenstemming met zijn beleid, omdat het BMA in dit geval geen advies kan uitbrengen door een incomplete aanvraag. [9] Nu verweerder geen medisch deskundige is, kan hij zonder een advies van het BMA niet inhoudelijk beslissen op de aanvraag. De door eiseres aangevoerde omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om van dit beleid af te wijken.
Conclusie
7. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden buiten behandeling gesteld, nu niet gebleken is dat eiseres alle gevraagde informatie heeft overgelegd. Dit maakt dat het beroep ongegrond is.
8. Verweerder hoeft eiseres geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.AWB 19/5157.
3.Zie artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
4.Zie A3/7.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000).
5.Verweerder heeft zich beroepen op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:133, r.o. 6.1) en 15 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2448, r.o. 4.2.).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1905, r.o. 2.2.).
7.Zie pagina 17 van het Protocol Bureau Medische Advisering.
8.Zie artikel 6.1c van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3164, r.o. 5) en 17 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:133, r.o. 6.1).
9.Zie A3/7.2.5 van de Vc 2000.