In deze zaak gaat het om een Bulgaarse statushouder met twee jonge kinderen die in Nederland een privé-leven heeft opgebouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan, op basis van recente jurisprudentie. De eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat hij en zijn kinderen in een situatie van verregaande materiële deprivatie terecht zullen komen bij terugkeer naar Bulgarije. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van eiser, zoals vereist door artikel 3 van het IVRK. De rechtbank oordeelt dat de belangen van het kind ook in asielzaken moeten worden meegewogen en dat de staatssecretaris dit niet (kenbaar) heeft gedaan. Dit leidt tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, waardoor de rechtbank het bestreden besluit vernietigt en de staatssecretaris opdraagt om opnieuw een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij de belangen van de kinderen in acht moeten worden genomen. De rechtbank stelt een termijn van twaalf weken voor deze herbeoordeling.