2.1Verweerder heeft in bezwaar het besluit gehandhaafd omdat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat eiseres wel sterke banden heeft met Nederland, waardoor de oorspronkelijk gemaakte belangenafweging anders zou moeten uitvallen.
3. Eiseres voert, samengevat, aan dat verweerder niet kenbaar alle belangen heeft betrokken bij de beoordeling in het bestreden besluit. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is in strijd met artikel 8 EVRM. Verweerder heeft daarnaast geen “fair balance” in de belangenafweging gemaakt tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Eiseres verblijft vijftien jaar in Nederland, waarvan acht jaar op grond van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft daarbij niet betrokken dat eiseres in 2008 aan de voorwaarden voldeed voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Eiseres is bij de intrekking van de verblijfsvergunning van 5 juli 2011 niet op de hoogte gesteld dat zij recht had op voortgezet verblijf of naturalisatie. Ook heeft verweerder haar bij de aanvraag van 24 april 2017 niet gewezen op de mogelijkheid dat zij in aanmerking zou kunnen komen voor voortgezet verblijf. Verweerder had in de belangenafweging moeten betrekken dat zij op legale wijze naar Nederland is gekomen en dat het nooit haar keuze is geweest om illegaal in Nederland te blijven. Eiseres heeft altijd gewerkt in Nederland, heeft een groot sociaal netwerk opgebouwd en heeft zich de Nederlandse taal en cultuur eigen gemaakt. Zij heeft nooit een beroep gedaan op de openbare kas en heeft jarenlang sociale premies en belastingen afgedragen. Er is daarnaast sprake van een subjectieve belemmering voor eiseres bij terugkeer naar Thailand, nu haar banden met Thailand zijn afgenomen omdat zij al 15 jaar in Nederland verblijft. Dat zij de taal en gewoontes kent en daar familie heeft, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook had verweerder toepassing moeten geven aan het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel of aan artikel 4:84 Awb. Tot slot voert eiseres aan dat de hoorplicht geschonden is omdat verweerder haar vanwege de artikel 8 EVRM aspecten nader had moeten horen.
4. Volgens vaste rechtspraak moet bij de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM een “fair balance” worden gevonden tussen het belang van eiseres bij het ongestoord uitoefenen van haar gezinsleven enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle voor die belangenafweging relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen de belangen. Dit laatste is een enigszins terughoudende toetsing.
Beoordeling door de rechtbank
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiseres privéleven heeft in Nederland, dat zij in Nederland heeft gewerkt en sociale contacten heeft opgebouwd. Ter zitting heeft verweerder de tegenwerping aan eiseres dat haar arbeidsverleden onvoldoende is onderbouwd laten vallen. Ook is niet in geschil dat eiseres een settled migrant is. Ze heeft immers twee keer rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
6. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, Awb, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb, kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 23 april 2021en 9 juni 2021, volgt dat een bezwaar alleen kennelijk ongegrond is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit. Uit werkinstructie 2019/16 ‘Horen en mandatering in bezwaar’ volgt dat de hoorplicht een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftprocedure en dat het uitgangspunt daarom is dat er wordt gehoord. De gronden van artikel 7:3 Awb moeten terughoudend worden toegepast. Ten aanzien van een aantal onderwerpen maakt horen in beginsel deel uit van een zorgvuldige besluitvorming. Het betreft onder meer vreemdelingrechtelijke zaken waarin artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde zijn, aldus de werkinstructie. Om een belangenafweging te maken ligt het op de weg van verweerder alle belangen die hierbij een rol kunnen spelen zorgvuldig te onderzoeken. De beslissing om met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van horen af te zien, moet worden genomen op grond van het gestelde in het bezwaarschrift.
7. Gelet op wat eiseres in de bezwaarfase over haar persoon en de specifieke omstandigheden heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het bestreden besluit. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verweerder de stelling van eiseres dat zij voor voortgezet verblijf of het Nederlanderschap in aanmerking heeft kunnen komen onvoldoende kenbaar heeft betrokken in de belangenafweging. Verweerder had, zoals ook blijkt uit werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’, alle genoemde elementen moeten betrekken die maken dat sprake is van een bijzondere binding en die maken dat zij voor het uitoefenen van haar privéleven is gebonden aan Nederland. Verweerders stelling dat deze elementen wel zijn betrokken in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM, maar dat aan dit aspect geen waarde toekomt omdat eiseres daarvoor een aanvraag had moeten indienen, acht de rechtbank onvoldoende. De omstandigheid dat eiseres op meerdere momenten voor voortgezet verblijf of naturalisatie in aanmerking had kunnen komen, hetgeen door verweerder niet expliciet wordt ontkend, kan naar het oordeel van de rechtbank van betekenis zijn voor de beoordeling van haar binding met Nederland. Verweerders stelling dat niet is vastgesteld dat eiseres daadwerkelijk recht had op voortgezet verblijf of naturalisatie, waardoor dit niet in het voordeel van eiseres kan wegen, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Eiseres heeft verklaard dat zij de intrekkingsbeschikking destijds niet heeft ontvangen, waarin eiseres gewezen zou zijn op de mogelijkheid van voortgezet verblijf. Eiseres stelt dat haar ex-partner die beschikking vermoedelijk heeft achtergehouden. Ook stelt eiseres dat zij al in 2008 in aanmerking had kunnen komen voor naturalisatie. Dat zij nu met uitzetting wordt bedreigd, omdat verweerder stelt dat zij daartoe aanvragen had moeten indienen, maakt het besluit volgens eiseres onevenredig. Nu zij dit ook in bezwaar had aangevoerd, had verweerder eiseres hierover in bezwaar moeten horen om haar in de gelegenheid te stellen eventuele onduidelijkheden hierover toe te lichten. Daarbij komt dat eiseres in bezwaar heeft gewezen op omstandigheden waaruit blijkt dat zij in de Nederlandse samenleving is geworteld en zich niet meer in Thailand kan handhaven. De bezwaargronden zien derhalve op verschillende elementen die relevant kunnen zijn voor de belangenafweging die verweerder moet maken. Verweerder had eiseres tijdens een hoorzitting in de gelegenheid kunnen stellen haar standpunten inzichtelijk te maken en onduidelijkheden weg te nemen. Ook had eiseres tijdens een hoorzitting kunnen toelichten hoe haar leven er in Nederland uit ziet en hoe haar leven bij terugkeer naar haar land van herkomst eruit zou zien. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het horen van eiseres in bezwaar.
De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit is alleen al hierom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, Awb. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking, omdat verweerder eerst opnieuw – rekening houdend met deze uitspraak – op het door eiseres gemaakte bezwaar moet beslissen en daarvoor eiseres moet horen. Er is geen reden de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Omdat het leggen van een bestuurlijke lus naar het zich laat aanzien geen efficiënte wijze van afdoening is van dit geschil, bepaalt de rechtbank dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
11. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat er is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).