5.7.Dit laat echter onverlet dat toepassing van de dagloonbepalingen ook in een concreet geval als het onderhavige niet tot een onevenredige uitkomst mag leiden. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een strikte toepassing van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit leidt tot een onevenredig groot nadeel aan de zijde van eiseres ten opzichte van de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank acht hierbij van belang dat aan eiseres een IVA-uitkering is toegekend, die in beginsel is bedoeld een vervangend inkomen te bieden tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Eiseres is op jonge leeftijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geworden, waarbij haar toekomstperspectief op de arbeidsmarkt wegens plotseling verlies van het gezichtsvermogen volkomen is weggevallen. De startersregeling in artikel 18 van het Dagloonbesluit is weliswaar strikt genomen niet op eiseres van toepassing, maar naar het oordeel van de rechtbank is eiseres wel een starter op de arbeidsmarkt. Eiseres is immers na het afronden van haar opleiding HBO Bouwkunde pas enkele jaren werkzaam geweest in de bouwsector tegen een salaris passend bij een starter. Hoewel de eerste ziektedag en de referteperiode juist zijn vastgesteld, leiden deze gegeven de omstandigheden van de periode waarin eiseres arbeidsongeschikt werd toch mede tot een onevenredige uitkomst. De rechtbank acht verder van belang dat eiseres de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021 heeft ingebracht en dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat hij het niet eens is met deze uitspraak, maar de persoonlijke omstandigheden van de eiseres in die zaak voor verweerder aanleiding zijn geweest om geen hoger beroep in te stellen en zich neer te leggen bij de uitspraak van de rechtbank. Daarmee blijft naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk wanneer volgens verweerder sprake is van een onredelijke uitkomst en in welke persoonlijke omstandigheden daarvan dan sprake is. De rechtbank oordeelt dat er kennelijk wel ruimte is om af te wijken van de bepalingen uit het Dagloonbesluit. De rechtbank ziet in dit geval, gelet op hiervoor is overwogen, dan ook aanleiding hiertoe. Dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) de problematiek rondom de dagloonbepalingen in de Stand van de uitvoering sociale zekerheid van 22 juni 2022benoemt, neemt niet weg dat de toepasselijke regelgeving in dit geval onevenredig uitwerkt voor eiseres en dat de gevolgen daarvan dus moeten worden weggenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit, afgezet tegen het doel van de Wet WIA en de IVA-uitkering, er in dit geval niet toe leidt dat voor eiseres een representatief dagloon wordt vastgesteld en buiten toepassing moet blijven, omdat deze toepassing voor eiseres onevenredig nadelige gevolgen heeft. Deze bepaling had verweerder in dit bijzondere geval buiten toepassing moeten laten. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor wat betreft de hoogte van het dagloon. De rechtbank realiseert zich dat het Dagloonbesluit naast de hoofdregel uit artikel 16, eerste lid, weinig handvatten biedt om het dagloon op andere wijze vast te stellen. Nu eiseres een beroep heeft gedaan op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021, verwijst de rechtbank naar de in deze uitspraak geopperde rekenmethode. In deze uitspraak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld dat het voor de hand ligt dat verweerder de dagloonsystematiek WIA in lijn brengt met de dagloonsystematiek Werkloosheidswet/Ziektewet zoals hij in een knelpuntenbrief aan de minister van 3 juni 2021 heeft geopperd. Dat houdt in dat het getal D in artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt vervangen door het totaal aantal gewerkte dagen in het refertejaar, zodat de periode waarin eiseres niets heeft verdiend niet meetelt. Nu verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak neemt de rechtbank aan dat verweerder zich bij deze berekeningswijze heeft neergelegd en in dit geval ook langs die lijn zal handelen. Dat heeft tot gevolg dat de uitkering waar eiseres vanaf 12 november 2020 recht op heeft hoger uitvalt, zodat zij recht krijgt op een nabetaling. Verweerder moet binnen zes weken opnieuw beslissen op het bezwaarschrift van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-).