ECLI:NL:RBDHA:2022:6878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting van een ongewenst verklaarde vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een ongewenst verklaarde vreemdeling, heeft bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Italië, die gepland stond voor 6 juli 2022. Op 5 juli 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat er sprake was van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker heeft eerder in Nederland verbleven, maar zijn verblijfsrecht is beëindigd en hij is ongewenst verklaard. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zijn situatie anders maken dan bij eerdere uitspraken. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van verzoeker tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen. De uitspraak is op 5 juli 2022 telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van zowel verzoeker als verweerder. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12682
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Verweerder is voornemens verzoeker over te dragen aan Italië. Hiertoe staat een overdracht gepland op woensdag 6 juli om 14:30 uur.
Verzoeker heeft tegen de feitelijke overdracht bezwaar gemaakt op 5 juli 2022. Verzoeker heeft op 5 juli 2022 tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om zijn uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van verweerder op 5 juli 2022 per mail ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting

Overwegingen

1. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb1 op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen uitzetting van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
3. Verzoeker heeft tegen de voorgenomen feitelijke uitzettingshandeling bezwaar gemaakt bij verweerder. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw2 wordt een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van
1. Algemene wet bestuursrecht.
2 Vreemdelingenwet 2000.
Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken. Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening behandelen als connex aan dit bezwaar.
4. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar is in gevallen als deze beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruikt maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar bij uitzondering mogelijk indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).3
5. Het ligt daarbij op de weg van de vreemdeling om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Wordt daaraan niet voldaan, of is het aangevoerde niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden. Ook dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling.4 Dit is slechts anders als zich een geval voordoet zoals bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (
Bahaddar).5
6. Verzoeker heeft eerder in Nederland verbleven. Zijn verblijfsrecht is bij besluit van 10 september 2021 beëindigd en verzoeker is daarbij ongewenst verklaard.6 Verzoeker is op 11 mei 2022 uitgezet naar Polen. Een verzoek om voorlopige voorziening om dit te voorkomen is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 mei 2022 afgewezen.7 Daarvóór, op 2 mei 2022, heeft verzoeker bij verweerder een verzoek tot opheffing van zijn ongewenstverklaring ingediend. Hierop is nog niet beslist.
7. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het in strijd is met artikel 13 van het EVRM8 om hem (opnieuw) uit te zetten voordat zijn bezwaar hiertegen en zijn verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring zijn beoordeeld en voordat de huidige maatregel van bewaring is getoetst door de rechtbank. Het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring vereist dat verweerder beoordeelt of verzoeker op dit moment nog steeds een actuele werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verzoeker meent dat hiervan geen sprake is.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is om verzoeker uit te zetten omdat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en ongewenst is verklaard. Dat verzoeker beroep heeft ingesteld tegen de oplegging van de maatregel van bewaring doet volgens verweerder aan die bevoegdheid niet af en is niet van invloed op de rechtmatigheid van de wijze van uitzetting. Verweerder wijst erop dat verzoeker geen gronden heeft aangevoerd
3 Bijvoorbeeld de uitspraken van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8704, en 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.
4 Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3405.
5 ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
6 29 september 2021 gepubliceerd in de Staatscourant (nr. 42432)
7 NL22.8040
8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
over de wijze van uitzetting. Hij stelt daarnaast dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat nu wel van uitzetting zou moeten worden afgezien.
Verzoeker kan de uitkomst van zijn verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring in Polen afwachten. Van strijd met artikel 13 van het EVRM is volgens verweerder geen sprake.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit van 10 september 2021 tot beëindiging van het verblijfsrecht en tot ongewenstverklaring van verzoeker in rechte vaststaat. Verweerder is daarom bevoegd verzoeker uit te zetten. Met de onderhavige beroepsmogelijkheid wordt een daadwerkelijk rechtsmiddel geboden als bedoeld in artikel 13 van het EVRM tegen het uitoefenen van deze bevoegdheid.
10. Het aanhangige verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring verschaft verzoeker geen verblijfsrecht. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan van verzoeker niet zou kunnen worden verlangd dat hij de uitkomst van dit verzoek in Polen afwacht.
11. De uitkomst van verzoekers beroep tegen de maatregel van bewaring is niet van belang voor de beoordeling van de feitelijke uitzetting en de feitelijke uitzetting van verzoeker naar Polen laat de mogelijkheid onverlet dat in beroep de rechtmatigheid van de bewaring wordt getoetst.
12. De rechtbank stelt met verweerder vast dat verzoeker geen gronden heeft aangevoerd tegen de wijze waarop verweerder hem zal uitzetten. Daarnaast stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat zijn situatie nu anders is dan tijde van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 mei 2022.
13. Gelet hierop heeft het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen.
14. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 5 juli 2022 om 17:01 en aan de gemachtigde van verweerder op 5 juli 2022 om 17:03.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.