ECLI:NL:RBDHA:2022:6641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL22.2064 en NL22.2066 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake internationale bescherming van Syrische gezinnen in Bulgarije

Op 8 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in twee procedures van Syrische gezinnen die internationale bescherming in Bulgarije hebben gekregen. De rechtbank constateert dat Bulgarije mogelijk een nationale grond heeft gecreëerd voor de intrekking van de internationale beschermingsstatus van statushouders, indien zij hun identiteitsdocumenten of verblijfsrecht niet tijdig verlengen. Dit staat in contrast met de gronden die zijn vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn, die een limitatieve opsomming van intrekkingsgronden bevatten. De rechtbank heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de gelegenheid gegeven om zich te vergewissen bij de Bulgaarse autoriteiten over de procedurele waarborgen en de situatie van statushouders in Bulgarije. De rechtbank overweegt dat het noodzakelijk is om te onderzoeken of de Bulgaarse wetgeving in strijd is met het Unierecht en of de eisers, die als bijzonder kwetsbaar worden beschouwd, in een zogenaamde 'Catch 22-situatie' terechtkomen bij terugkeer naar Bulgarije. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken te rapporteren over de voortgang van deze verificatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.2064 en NL22.2066 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1988, V-nummer: [nummer] , eiser, en

[eiseres], geboren op [geboortedag] 1992, V-nummer: [nummer] , eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[eiseres] , geboren op: [geboortedag] 2015, V-nummer: [nummer] ,
[eiseres] , geboren op: [geboortedag] 2017, V-nummer: [nummer] ,
[eiseres] , geboren op [geboortedag] 2019, V-nummer [nummer] ,
allen van Syrische nationaliteit, gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 8 februari 2022 (bestreden besluiten) heeft verweerder de (opvolgende) aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten op 9 februari 2022 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 25 april 2022 een bericht gericht aan verweerder in het dossier geplaatst met de volgende inhoud:
“(…)
De Afdeling heeft op 16 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2857) uitspraak gedaan over de vraag of derdelanders aan wie Bulgarije internationale bescherming heeft verleend in staat kunnen worden geacht hun rechten als statushouders te effectueren. In latere uitspraken heeft de Afdeling naar deze uitspraak verwezen. In de uitspraak van 16 december 2021 heeft de Afdeling vermeld dat verweerder twee rapporten heeft overgelegd, te weten een stuk van Caritas Bulgaria van mei 2019 genaamd "The Bulgarian migration paradox, migration and development in Bulgaria" en een stuk van de Council of Refugee Women in Bulgaria genaamd "2020 Annual report, humanitarian aid in times of pandemic". De rechtbank verzoekt verweerder om na te gaan of namens verweerder in die procedure meer of andere algemene of specifiek op de verzoekers in die procedure betrekking hebbende informatie is overgelegd.
(…)”
Bij brief van 9 mei 2022 heeft verweerder een afschrift van de beantwoording van de vragen die de Afdeling ten behoeve van de zitting en latere uitspraak op 16 december 2021 toegevoegd aan het dossier.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen samen met hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij bericht van 17 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat de rechtbank een tussenuitspraak zal doen.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 16 augustus 2016 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming ingediend. Op 9 maart 2017 heeft Bulgarije deze aanvragen ingewilligd en internationale bescherming aan eisers verleend.
2. Op 20 mei 2018 hebben eisers een verzoek om internationale bescherming in Nederland ingediend. Deze aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat Bulgarije reeds eerder internationale bescherming heeft verleend. Dit besluit is in rechte komen vast te staan nadat de Afdeling de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 17 december 2018 waarbij het beroep gegrond was verklaard (ECLI:NL:RBOBR:2018:6234), heeft vernietigd op 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2961).
3. Op 29 november 2019 hebben eisers een opvolgende asielaanvraag ingediend. Dit verzoek is ingetrokken op 27 april 2020.
4. Op 6 april 2021 hebben eisers opvolgende verzoeken om internationale bescherming ingediend. Tegen de besluiten op deze verzoeken wordt in de onderhavige procedure opgekomen.
5. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat hij zich op het standpunt stelt dat aan eisers reeds door Bulgarije internationale bescherming is verleend en van eisers verwacht mag worden dat zij hun rechten als statushouders in Bulgarije (kunnen) effectueren. De jongste dochter van eisers is in Nederland geboren en aan haar is geen status verleend door Bulgarije, echter van eisers wordt verwacht dat zij in Bulgarije voor haar als gezinslid internationale bescherming kunnen aanvragen en ook zullen verkrijgen. Verweerder baseert zijn standpunt voornamelijk op jurisprudentie van de Afdeling. Op 16 december 2021 heeft de Afdeling gemotiveerd waarom ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dit oordeel is door de Afdeling recentelijk meerdere malen onder verwijzing naar deze uitspraak herhaald.
6. Eisers hebben hun beroepsgronden onder meer onderbouwd met verklaringen over hun eigen ervaringen in Bulgarije na statusverlening en hebben algemene informatie over de positie van statushouders in Bulgarije overgelegd. Zij hebben aangevoerd dat door een recente wetswijziging Bulgarije een grondslag heeft gecreëerd om tot beëindiging van internationale bescherming over te gaan. Deze wetswijziging is in strijd met het Unierecht en bovendien is nu niet zeker dat eisers nog steeds een status hebben. Eisers vinden dat onvoldoende gewicht is toegekend aan het belang van de kinderen, waarbij bovendien te gelden heeft dat de jongste dochter geen status heeft omdat zij in Nederland is geboren na de statusverlening aan de overige gezinsleden. Eisers verwijzen in dit verband naar de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de zaak C-720/20 en de conclusie van AG De la Tour van 24 maart 2022 (ECLI:EU:C:2022:219) in deze procedure. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder zich moet vergewissen van de feiten en moet nagaan of eisers een status hebben en verweerder zich moet vergewissen of aan de jongste dochter internationale bescherming zal worden verleend. Ook indien eisers nog wel over een status beschikken kan van hen niet worden gevergd dat zij in Bulgarije hun rechten zelf effectueren. Eisers moeten bij de beoordeling hiervan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar vanwege hun kinderen. Om dit standpunt te onderbouwen hebben eisers een Best Interest of the Child-assessment gedateerd op 23 april 2021 overgelegd. Eisers zullen bovendien na terugkeer in een zogenoemde Catch 22-situtatie terecht komen en Bulgarije houdt zich niet aan verplichtingen om integratievoorzieningen te bieden.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De (rechts-)vragen die partijen verdeeld houden zijn – kort gezegd – of eisers thans nog statushouders zijn, op welke gronden deze status kan worden ingetrokken, of van statushouders in Bulgarije kan worden gevergd hun rechten te effectueren al dan niet na het beklagen hierover bij de Bulgaarse autoriteiten, of Bulgarije integratievoorzieningen biedt en in hoeverre dit relevant is en welke waarde toekomt aan de hulp die ngo’s al dan niet bieden aan statushouders om hun rechten te effectueren en of eisers moeten worden aangemerkt als “bijzonder kwetsbaar” en voldoende gewicht aan het belang van de kinderen is toegekend. Tevens zijn partijen verdeeld over de gevolgen die moeten worden toegekend aan de omstandigheid dat de jongste dochter van eiser in Nederland is geboren, nimmer in Bulgarije is geweest en aan wie Bulgarije dus ook geen internationale bescherming heeft verleend.
9. De rechtsvraag die de rechtbank allereerst zal moeten beoordelen is de vraag of eisers thans nog beschikken over de vluchtelingenstatus en of zij die ook zullen behouden na terugkeer naar Bulgarije.
10. Verweerder heeft uitdraaien uit Eurodac van 6 april 2021 overgelegd waarin is vermeld wanneer eiser en eiseres hun vingerafdrukken hebben afgegeven in Bulgarije, bescherming hebben gevraagd en wanneer aan hen een status is verleend. In deze uitdraaien is niet vermeld dat de verleende status is ingetrokken, beëindigd of niet verlengd.
11. Eisers hebben aangevoerd dat Bulgarije recent wetgeving heeft aangenomen waarin is bepaald dat de vluchtelingenstatus kan worden ingetrokken als de statushouders Bulgarije verlaten en hun Bulgaarse identiteitsdocumenten en/of hun verblijfsrecht niet hebben verlengd en dat daarom onduidelijk is of zij hun status na terugkeer zullen behouden. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder zich nader moet vergewissen over de vraag of zij nog steeds bescherming hebben en of zij deze status blijven houden als ze terugkeren naar Bulgarije. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunten een email-wisseling overgelegd met Caritas Bulgarije. In deze correspondentie is vermeld dat eisers geen geldige documenten meer hebben. Volgens deze medewerker van Caritas Bulgarije betekent dit dat eisers naar alle zekerheid geen verblijfsvergunning meer hebben waardoor ze volgens deze medewerker gehouden zouden zijn een nieuw verzoek om internationale bescherming in te dienen.
12. In het Asylum Information Database (AIDA) Country Report Bulgaria, update 2021, verschenen op 2 februari 2022 en actueel tot en met 31 december 2021, pagina 93, is onder meer het navolgende opgenomen:
“(…)
In 2020 an amendment to the law introduced an additional clause, which allows cessation or revocation of international protection where the status holders fails to renew his/her expired Bulgarian identity documents, or to replace them if they have been lost, stolen or destroyed, in a period of 30 days. Despite being contrary to 1951 Refugee Convention, the amendment aims to legalise a malpractice applied by the SAR since 2018.
This broadened interpretation of the recast Qualification Directive introduces de facto an additional cessation ground in violation of national and EU legislation. The undue cessation of international protection has affected 4,264 status holders in total, respectively – 770 persons in 2018; 2,608 persons in 2019; 886 persons in 2020 and 105 in 2021.
(…)”
13. De rechtbank overweegt dat het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU) een limitatieve opsomming bevatten van de gronden waarop intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus kan plaatsvinden. Het is aan de lidstaat die de vluchtelingenstatus heeft verleend om aan te tonen dat de betrokkene geen vluchteling meer is. Dit vereist een grondig onderzoek naar en beoordeling van de individuele feiten en omstandigheden.
14. Volgens het AIDA-rapport van 2022 heeft Bulgarije in artikel 42 van de nationale “Law on Asylum and Refugees” een intrekkingsgrond opgenomen die niet is genoemd in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht.
15. De rechtbank overweegt dat indien komt vast te staan dat Bulgarije in nationale wetgeving heeft bepaald dat intrekking of beëindiging van de vluchtelingenstatus kan plaatsvinden op andere gronden dan is bepaald in het Vluchtelingenverdrag en/of de Kwalificatierichtlijn, dit een inperking is van de bescherming die eisers aan hun status ontlenen en mogelijk in strijd is met het Vluchtelingenverdrag en/of de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank acht het, zoals ook besproken ter zitting, noodzakelijk om zich hier nader van te vergewissen. Verweerder heeft ter zitting terecht aangegeven dat het dan ook relevant is om vast te stellen hoe de procedure is ingericht als op deze nationaalrechtelijke grond wordt overgegaan tot intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus. Indien in deze procedure een individuele beoordeling plaatsvindt van de vraag of eisers -nog steeds- internationale bescherming behoeven, is het relevant of bij deze beoordeling wordt uitgegaan van de eerder verleende status.
16. Voorstelbaar is dat indien enkel wordt geverifieerd of de omstandigheid dat eisers hun identiteitsdocument en/of verblijfstitel hebben laten verlopen en/of niet tijdig hebben vernieuwd betekent dat zij niet langer bescherming wensen en niet tot intrekking/beëindiging wordt overgegaan indien eisers verklaren wél bescherming te wensen, eisers eenvoudig hun status kunnen behouden en hun verblijfsrecht en identiteitsdocumenten kunnen hernieuwen.
Indien in een dergelijke procedure echter wordt aangenomen, zonder eisers hierover te horen, dat zij door vertrek na statusverlening en/of niet verlengen en/of niet hernieuwen van hun identiteitsdocument en/of verblijfsdocument, impliciet afstand hebben gedaan van hun status en een nieuwe aanvraag moet worden ingediend die zal worden behandeld als ware nimmer een status verleend, komt de vraag op in hoeverre deze nationale regeling afbreuk doet aan het uitgangspunt dat eisers hun rechten als statushouders in Bulgarije zelf kunnen en moeten effectueren. Dit zal temeer gelden indien in deze laatste situatie een opvolgde aanvraag om bescherming moet worden ingediend en nieuwe elementen of bevindingen moeten worden aangedragen om te voorkomen dat niet-ontvankelijk verklaring van deze opvolgende aanvragen volgt.
17. De rechtbank zal in dat geval ook de vraag moeten beantwoorden of de verplichting dat een statushouder zich tot de autoriteiten in de statusverlenende lidstaat moet wenden indien hij zijn rechten niet zelf kan effectueren, zo ver strekt dat geklaagd moet worden dat een nationale wettelijke regeling in strijd is met het Verdragsrecht en/of het Unierecht. Het uitgangspunt is dat in de statusverlenende lidstaat moet worden geklaagd als rechten niet zonder meer kunnen worden geëffectueerd. Doorgaans wordt deze verplichting aangenomen indien statushouders “op papier” dezelfde rechten en verplichtingen hebben als de onderdanen van de statusverlenende lidstaat, maar statushouders aanvoeren dat zij hierbij in de praktijk problemen hebben ervaren of verwachten te zullen gaan ervaren. Deze situatie verschilt aanmerkelijk van de situatie als komt vast te staan dat Bulgarije in een nationaalrechtelijke wettelijke bepaling een grond voor intrekking of beëindiging van de vluchtelingenstatus heeft neergelegd die niet verenigbaar is met het Verdragsrecht en/of Unierecht. Het is de vraag of van een individuele verzoeker gevergd kan worden om rechten te effectueren als dit betekent dat geklaagd moet worden dat een nationale wettelijke bepaling in strijd is met het Unierecht. Na uitputting van de nationale rechtsmiddelen lijkt het weinig zinvol om bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een klacht in te dienen hierover omdat het EHRM niet bevoegd is om zich uit te laten over de uitleg van Unierecht.
18. Verweerder heeft de informatie uit het eerdergenoemde AIDA-rapport niet weersproken. De rechtbank overweegt dat, hoewel uit Eurodac niet blijkt dat eisers thans niet langer over een status beschikken, een mogelijke beëindiging/intrekking niet kan worden gekwalificeerd als een zogenoemde “onzekere toekomstige gebeurtenis” indien een wettelijke bevoegdheid bestaat om tot intrekking/beëindiging over te gaan. De rechtbank acht het hierbij relevant dat reeds nu vaststaat dat, indien dit daadwerkelijk de inhoud van de Bulgaarse wetgeving is, de grond om tot intrekking/ beëindiging over te gaan aan de orde is. Eisers hebben jaren geleden Bulgarije verlaten en beschikken nu niet over geldige door Bulgarije verleende identiteitsdocumenten. Tevens is het verblijfsrecht dat is gebaseerd op de toegekende vluchtelingenstatus verlopen. Het verlopen van een verblijfstitel betekent niet dat daarmee ook de internationale bescherming is geëindigd omdat de intrekking of beëindiging van een status een individuele beoordeling vereist. Indien in deze procedure echter komt vast te staan dat de inhoud van het AIDArapport accuraat is ten aanzien van de hiervoor besproken Bulgaarse wetgeving en indien blijkt dat eisers indien zij voortduring van internationale bescherming wensen een opvolgende aanvraag gebaseerd op nieuwe elementen en bevindingen moeten indienen, zal verweerder moeten motiveren of hij van eisers kan vergen zich naar Bulgarije te begeven. De bewijslast voor de besluiten, waarin verweerder eisers opdraagt zich naar Bulgarije te begeven omdat eisers de vluchtelingenstatus hebben en zij hun rechten kunnen en moeten effectueren in Bulgarije, rust op verweerder. Het is dus aan verweerder om zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden en zich nader te vergewissen van de Bulgaarse wetgeving en de gronden voor intrekking of beëindiging van de internationale beschermingsstatus. De rechtbank overweegt hierbij bovendien dat eisers aan hun inspanningsverplichtingen hebben gedaan. De gemachtigde van eisers heeft contact opgenomen met het Bulgaarse Helsinki Comité en heeft driemaal per email contact gezocht met de Bulgaarse autoriteiten om te kunnen achterhalen of de omstandigheid dat de verblijfsvergunning van eisers is verlopen gevolgen heeft voor de internationale beschermingsstatus na een mogelijke terugkeer naar Bulgarije.
19. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven zich niet tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden om zich nader te vergewissen. De rechtbank zal desondanks in de onderhavige procedure eerst een tussenuitspraak doen en verweerder -nogmaals- in de gelegenheid stellen zich nader te vergewissen van de vraag op welke gronden door de Bulgaarse autoriteiten tot intrekking en/of beëindiging van internationale bescherming kan worden overgegaan en welke waarborgen een dergelijke mogelijke procedure kent. De rechtbank wenst dat verweerder – tenminste - de navolgende vragen aan de Bulgaarse autoriteiten voorlegt:
  • In welke gevallen voorziet de Bulgaarse wetgeving in een bevoegdheid om een eerder toegekende vluchtelingenstatus in te trekken dan wel te beëindigen?
  • In welke gevallen voorziet de Bulgaarse wetgeving in een bevoegdheid om een eerder toegekende subsidiaire beschermingsstatus in te trekken dan wel te beëindigen?
  • Is het correct dat in 2020 een wettelijke bevoegdheid is vastgesteld om tot intrekking dan wel beëindiging van een internationale beschermingsstatus over te gaan indien een statushouder niet tijdig zorgdraagt voor het verlengen/vernieuwen van zijn door de Bulgaarse autoriteiten verstrekt identiteitsdocument en/of verblijfstitel?
  • Vindt, indien een dergelijke bevoegdheid op grond van nationaal recht bestaat, in een procedure tot intrekking/beëindiging op deze grond enkel een feitelijke vaststelling plaats van de termijn die is verstreken na het verlopen van een identiteitsdocument en/of verblijfstitel of wordt tevens beoordeeld of gronden voor intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus zoals die zijn opgenomen in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht bestaan?
  • Wordt in een dergelijke procedure uitgegaan van de eerder vastgestelde beschermingsbehoefte en op grond daarvan toegekende internationale beschermingsstatus?
  • Indien op grond van nationale wetgeving tot intrekking of beëindiging van de internationale beschermingsstatus wordt overgegaan omdat een identiteitsdocument of verblijfstitel niet (tijdig) is verlengd en de verzoeker nog steeds internationale bescherming wenst, dient daartoe dan een nieuw verzoek om internationale bescherming te worden ingediend? Wordt een dergelijk verzoek beoordeeld als ware het een eerste verzoek of als opvolgend verzoek en dient de verzoeker in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen om zijn verzoek om internationale bescherming te staven?
20. Partijen zijn tevens verdeeld over de vraag of eisers in een zogenoemde “Catch 22-situatie geraken indien zij hun rechten als statushouders in Bulgarije zelf moeten effectueren. De rechtbank doelt hierbij op -kort gezegd- de omstandigheid dat uit algemene informatie lijkt te volgen dat op grond van Bulgaarse regelgeving een identiteitsdocument is vereist om woonruimte te kunnen verkrijgen, maar tegelijkertijd om een identiteitsdocument te kunnen verkrijgen een verzoeker om woonruimte moet beschikken.
De rechtbank wijst op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021 en de overwegingen van de Afdeling over deze Catch 22-situatie, waaruit lijkt te volgen dat de Afdeling op zichzelf wel uitgaat van de omstandigheid dat verzoekers in een Catch 22-situatie terecht kunnen komen. Omdat de rechtbank verweerder reeds in de gelegenheid stelt om zich te nader te vergewissen door zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden om de hierboven geformuleerde vragen te stellen, wenst de rechtbank dat verweerder ook de navolgende vragen aan de Bulgaarse autoriteiten voorlegt:
  • Komen eisers als statushouders na terugkeer in Bulgarije in aanmerking voor verkrijging van identiteitsdocumenten, in ogenschouw nemend dat zij thans niet beschikken over huisvesting in Bulgarije?
  • Komen eisers als statushouders na terugkeer in Bulgarije voor (toegang tot) huisvesting in aanmerking, in ogenschouw nemend dat zij thans niet over Bulgaarse identiteitspapieren beschikken?
  • Aan welke voorwaarden moeten eisers voldoen om identiteitspapieren te verkrijgen en tot welke instantie(s) kunnen eisers zich wenden indien zij er niet in slagen om zelfstandig woonruimte te bemachtigen? Indien eisers er niet in slagen betaald werk te verkrijgen, kunnen zij dan in aanmerking komen voor sociale huisvesting en/of een financiële toelage dan wel subsidie om woonruimte te kunnen huren?
21. De vraag of Bulgarije voldoet aan zijn Unierechtelijke verplichtingen om integratievoorzieningen te bieden aan statushouders en hoe dit de besluiten regardeert zal de rechtbank beoordelen bij de einduitspraak. Deze vraag is immers pas relevant indien verweerder eisers in beginsel mag opdragen om zich naar Bulgarije te begeven. De rechtbank wijst reeds nu op rechtsoverweging 7.3. van de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021, waarin de Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat uit het AIDA-rapport volgt dat de Bulgaarse statushouders het risico lopen om in een catch 22-situatie terecht te komen en “
vanuit de Bulgaarse autoriteiten geen ondersteuning bij hun integratie krijgen (…)”. De rechtbank wijst in dit verband ook reeds nu op de informatie die beschikbaar is op de European Website on Integration (EWSI). Op deze website, die valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie, is bij de pagina “Governance of migrant integration in Bulgaria” onder meer het navolgende vermeld:
“(…)
In early 2021, Bulgaria adopted its National Strategy on Migration of the Republic of Bulgaria 2021-2025. The term "integration" has notably not been included in this title, just as it was in the prior such document, the National Strategy on Migration, Asylum and Integration for 2015–2020.
(…)
The strategy's chapter on integration is brief and vague. It highlights that Bulgaria has modern, well-developed and effective legislation in the field of equal opportunities, social inclusion and non-discrimination, in full compliance with European standards, and also notes that the implementation of the integration of migrants will be supported financially by the EU's Asylum, Migration and Integration Fund (AMIF). No potential areas of improvement are mentioned in the strategy document.
So far, no action plan has been adopted and no funding has been allocated for integration.
Integration programme
Currently, Bulgaria does not have a national integration programme for TCNs. In the past, such programmes were provided on a limited basis for a specific target group, such as asylum seekers and the beneficiaries of international protection.
Between 2005 and 2013, the State Agency for Refugees (SAR) implemented three National Programmes for Refugee Integration. The most recent programme covered the period 2011-2013 and has not been renewed despite the significant increase of refugee arrivals since then.
Evaluation
There is no official evaluation of migrant integration in Bulgaria. However, research accessing specific areas or target groups is available.
The international Migrant Integration Policy Index (MIPEX) is a major evaluation tool used in Bulgaria. It points out that integration is still not a priority for the Bulgarian government: Bulgaria ranked 43rd out of 52 countries in MIPEX 2020, falling into the group of countries as providing migrants with "equality only on paper".
The EU-funded research tool National Integration Evaluation Mechanism (NIEM) is being used in Bulgaria in the 2016-2022 period, and it has so far provided evidence on gaps in integration standards, as well as identified promising practices and evaluated the effects of legislative and policy changes.…)
(…)”
Het beeld dat hieruit naar voren komt wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd in de informatie uit het AIDA-rapport. In het AIDA-rapport is onder meer het navolgende opgenomen:
“(…)
Content of international protection
• Integration: Following advocacy efforts from UNHCR, the Refugee Council and the Red Cross, supported by the State Agency for Refugees, 83 individuals (several families and two single persons) received integration support by Sofia Municipality’s Vitosha and Oborishte Districts based on 17 integration contracts. No other integration activities are planned, funded or made available to recognized refugees or subsidiary protection holders; thus marking the eighth consecutive year of the national “zero integration” policy.
(…)”
22. De rechtbank zal de situatie waarin statushouders zich in Bulgarije bevinden en het uitgangspunt dat statushouders hun rechten in Bulgarije kunnen en moeten effectueren beoordelen bij de einduitspraak. Zoals hiervoor overwogen betrekt de rechtbank hierbij de vraag of statushouders daadwerkelijk toegang hebben tot integratievoorzieningen die door de Bulgaarse autoriteiten worden geboden indachtig de verplichtingen die in de Kwalificatierichtlijn zijn opgenomen voor statusverlenende lidstaten. Ook de beroepsgrond dat eisers dienen te worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar zal dan worden beoordeeld omdat dit relevant is voor de beoordeling welke maatstaf moet worden aangelegd bij de beoordeling of eisers in staat moeten worden geacht hun rechten te kunnen effectueren. De rechtbank zal bij die beoordeling de Afdelingsjurisprudentie met betrekking tot verschillende lidstaten betrekken waarin uiteen is gezet wanneer statushouders bijzonder kwetsbaar zijn. De rechtbank zal de argumenten en onderbouwing van eisers specifiek plaatsen in het kader dat de Afdeling heeft geschetst in de uitspraak van 15 april 2022 en de beoordeling die is verricht ten aanzien van -kort gezegd- een volwassen man met niet levensbedreigende fysieke problemen (ECLI:NL:RVS:2022:1119) omdat het naar het oordeel van de rechtbank lijkt dat de Afdeling in deze uitspraak een andere -lagere- maatstaf hanteert voor een statushouder om aannemelijk te maken dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. In deze uitspraak heeft de Afdeling onder meer het navolgende overwogen:
(…)
4.1.
Uit de in beroep overgelegde stukken van het UMCG volgt dat de vreemdeling op 9 december 2020 is opgenomen om aan zijn kaak te worden geopereerd. Uit de brief van de kaakchirurg volgt dat los plaatmateriaal in zijn onderkaak voor infecties en andere daarmee samenhangende klachten zorgde. Dat plaatmateriaal is op 10 december 2020 uit de kaak verwijderd. De kaakchirurg heeft in de brief vermeld dat de genezing weken tot mogelijk maanden duurt. De genezingstendens is niet te voorspellen en terugzending naar Bulgarije is voor de continuïteit van het behandelplan niet bevorderlijk. Uit de stukken volgt dat zodra de huid tot rust is gekomen wederom een operatie moet worden uitgevoerd om een reconstructieplaat in de kaak in te brengen.
4.2.
De rechtbank heeft overwogen dat onduidelijk is wat de gevolgen van de klachten van de vreemdeling zijn voor de mate waarin hij zich in Bulgarije zelfstandig staande kan houden en zijn rechten kan effectueren. Gelet op de in beroep overgelegde medische stukken waaruit volgt dat genezing van de kaak maanden kan duren en nog meer operaties moeten volgen en de onzekerheid over de gevolgen daarvan voor de mate van zelfredzaamheid van de vreemdeling in samenhang met de moeilijke situatie voor statushouders in Bulgarije, zoals volgt uit de uitspraak van 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2857, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vreemdeling niet als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd.
4.3.
In hoger beroep heeft de vreemdeling aanvullende medische stukken overgelegd, waaruit volgt dat hij op 6 oktober 2021 een tweede operatie heeft ondergaan. Daarbij is een stuk van zijn kuitbeen in zijn kaak geplaatst. Uit de stukken volgt dat het postoperatieve beloop gecompliceerd verloopt. De vreemdeling loopt op krukken en krijgt fysiotherapie. Hij heeft moeite met eten en maagproblemen en is onder behandeling van een diëtist. De staatssecretaris zal gelet op de in beroep en in hoger beroep overgelegde medische informatie nader moeten motiveren of ervan uit kan worden gegaan dat de vreemdeling bij terugkeer naar Bulgarije zelfstandig in staat is zijn rechten te effectueren en niet buiten zijn eigen wil en keuzes terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie zoals omschreven in het arrest Ibrahim (punten 89 tot en met 91).
(…)
23. De rechtbank zal bij de einduitspraak ook een actuele beoordeling verrichten van de feitelijke situatie waarin statushouders zich in Bulgarije bevinden omdat een gestelde dreigende artikel 4 Handvest-situatie een gedegen onderzoek en grondige beoordeling door de rechter vereist. De rechtbank heeft, zoals is weergegeven in het procesverloop, op voorhand aan verweerder verzocht om na te gaan of verweerder in de procedure bij de Afdeling die heeft geleid tot de uitspraak van 16 december 2021 meer of andere informatie heeft overgelegd die de Afdeling expliciet heeft genoemd in de uitspraak. De Afdeling heeft in de betreffende uitspraak onder meer het navolgende overwogen:
“(…)
7. (…) De staatssecretaris heeft in hoger beroep een stuk van Caritas Bulgaria van mei 2019 genaamd "The Bulgarian migration paradox, migration and development in Bulgaria" en een stuk van de Council of Refugee Women in Bulgaria genaamd "2020 Annual report, humanitarian aid in times of pandemic" overgelegd.
(…)
7.1.
Uit de door de vreemdelingen en de staatssecretaris overgelegde stukken volgt niet dat de omstandigheden in Bulgarije zodanig zijn dat statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes, het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten en de vreemdelingen daarom een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM (vgl. het arrest van het EHRM van 2 juli 2020, N.H. e.a. tegen Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013). Daarentegen blijkt uit de stukken die de staatssecretaris heeft overgelegd dat het de meeste statushouders, voor zover zij niet doorreizen, lukt om een zelfstandig bestaan op te bouwen in Bulgarije. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris, vanwege de feitelijke situatie waarin zij na overdracht terecht komen, niet van de vreemdelingen kan verwachten dat zij zelf in Bulgarije de rechten die voortvloeien uit hun status effectueren.
(…)”
24. De rechtbank overweegt dat het voorkomt dat de overweging dat “
de meeste statushouders, voor zover zij niet doorreizen, lukt om een zelfstandig bestaan op te bouwen in Bulgarije” zwaarwegend is voor de conclusie van de Afdeling en wellicht zelfs de dragende overweging voor de vernietiging van de rechtbank-uitspraak is. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door verweerder overgelegde en in rechtsoverweging 7 genoemde stukken, maar begrijpt vooralsnog deze conclusie niet. Verweerder heeft ten behoeve van de zitting die tot de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021 heeft geleid verwezen naar
méérstukken dan de Afdeling expliciet heeft benoemd in de uitspraak. De rechtbank zal bij de einduitspraak nader ingaan de inhoud van die stukken en beoordelen welke conclusies op grond daarvan kunnen worden getrokken. De rechtbank overweegt reeds nu, zoals besproken en uitgelegd ter zitting, dat ook de door verweerder in dat schrijven nader genoemde stukken weinig tot geen informatie bevatten over
aantallen statushoudersdie het lukt om een zelfstandig bestaan op te bouwen en
aantallen statushoudersdie dat niet lukt. De rechtbank zal dit dan ook in de einduitspraak nader beoordelen in het juridische kader dat het Hof in het eerdergenoemde arrest Ibrahim uiteen heeft gezet.
25. Indien op het moment dat de rechtbank einduitspraak wil doen onvoldoende eenduidige en actuele informatie over de positie van statushouders beschikbaar is, zal de rechtbank zich -wellicht- wenden tot het Bulgaarse Helsinki Comité om vragen van de rechtbank te beantwoorden. De rechtbank zal zich, indien de rechtbank op dat moment dergelijk nader onderzoek noodzakelijk acht, beraden of deze vragen schriftelijk zullen worden voorgelegd dan wel dat de rechtbank het Bulgaarse Helsinki Comité zal vragen of er bereidheid bestaat ter zitting online dan wel fysiek door de rechtbank te worden gehoord.
26. Aan de rechtbank komt niet de bevoegdheid toe om op grond van artikel 8:12b van de Algemene wet bestuursrecht anderen dan partijen in de gelegenheid te stellen om schriftelijke opmerkingen te maken. De rechtbank overweegt dat zij in een later stadium – wellicht – zal beslissen om de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) te verzoeken een benoeming als deskundige te aanvaarden. De rechtbank zal, indien zij overgaat tot het ter zitting horen van het Bulgaarse Helsinki Comité en indien zij overgaat tot een deskundigenbenoeming, de UNHCR in die hoedanigheid in de gelegenheid stellen aanwezig te zijn bij de mogelijke voortzetting van de behandeling ter zitting en een (schriftelijk) standpunt in te nemen over de vragen die de rechtbank wellicht na de behandeling ter zitting zal formuleren.
27. Partijen zullen, indien de rechtbank overgaat tot de benoeming van een deskundige, in de gelegenheid worden gesteld vragen te stellen aan de deskundige(n) en een reactie te geven op de door de deskundige afgelegde verklaringen. Termijnen hiervoor zullen, indien dit aan de orde is, in overleg met beide partijen nader worden bepaald.
28. De rechtbank concludeert dat partijen verdeeld zijn over de vraag of eisers als statushouders in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie terecht zullen komen indien zij zich naar Bulgarije zullen begeven. De rechtbank acht het allereerst noodzakelijk dat wordt nagegaan of Bulgarije een nationale wettelijke bepaling kent die een bevoegdheid tot intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming creëert die niet is opgenomen in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht. Tevens dient de rechtbank te beschikken over informatie met welke waarborgen een procedure op deze mogelijke nationaalrechtelijke grond is omkleed en of en hoe de beschermingsbehoefte van eisers in een dergelijke procedure wordt beoordeeld. Indien de rechtbank over deze gegevens beschikt, zal de rechtbank beslissen op welke wijze door de rechtbank verder zal worden onderzocht en beoordeeld of eisers in staat moeten worden geacht hun rechten die zij als statushouders hebben in Bulgarije te kunnen effectueren. De rechtbank zal de overige geschilpunten tussen eisers dan ook beoordelen in een latere fase van deze procedure.
29. Verweerder zal eerst in de gelegenheid wordt gesteld om zich te beraden of hij uitvoering gaat geven aan deze tussenuitspraak. Indien verweerder daartoe bereid is, zal de rechtbank middels plaatsing van berichten in het dossier bepalen hoe de verdere voortgang van de procedure zal plaatsvinden. De rechtbank merkt tot slot op dat in de prejudiciële procedure C-720/20 waarnaar eisers hebben verwezen het Hof op 1 augustus 2022 arrest zal wijzen zodat een aanhouding specifiek om dit arrest af te wachten niet nodig is.
30. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier mede te delen of hij gebruik zal maken van de gelegenheid zich nader te vergewissen bij de Bulgaarse autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald en -tenminste- de vragen voor te leggen zoals door de rechtbank geformuleerd;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier zich nader te vergewissen bij de Bulgaarse autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald en -tenminste- de vragen zoals geformuleerd door de rechtbank aan de autoriteiten van Bulgarije te doen toekomen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 juli 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen geen hoger beroep instellen. Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.